Wie schiet er nu zijn lievelingspaard, zijn vrouw en vader dood? Dat doet alleen een barbaar.
Het woord ‘barbaar’ is eigenlijk net zoiets als ‘onkruid’. Het is iets negatiefs, maar wat het nu precies is, weet niemand. Zijn de klaproos, de dotterbloem en de distel nu onkruid? Misschien wel van uit bet gezichtspunt van de burgerman die liever een keurig perkje van petunia’s ziet, maar veer de homeopaat hebben deze planten weer een andere betekenis. Met het woord ‘barbaar’ is het net eender. De Dikke Van Dale schrijft dat een barbaar “iemand is zonder besef van zedelijke waarden, dan wel zonder smaak of gevoel”. En dat is precies wat de Chinezen bedoelden teen ze de volkeren aan de grenzen van hun rijk hu, xiongnu of yi noemden. Maar dat die onbeschaafd waren, is maar ten dele waar. Zij hadden namelijk al gedurende lange tijd de invloed van het Chinese cultuurgoed ondergaan (schrift, godsdienst, politieke structuur).
De hu en de xiongnu werden vaak aan elkaar gelijkgesteld en besloegen het hele scala van veelal nomadische – volkeren buiten de Chinese Muur, variërend van Oeigoeren, Tangut en Khitan tot Jurchen en Mongoten. Tijdens de Chinese oudheid (zestiende eeuw tot halverwege derde eeuw v. Chr.) werden de bewoners van het gebied dat pakweg de huidige provincies Anhui, Shandong en Jiangsu beslaat, de ‘negen yi’ of kortweg yi genoemd. Vanaf de Han-dynastie werd deze term met name gebruikt om de volken in het zuidwesten aan te duiden. Hoe dan ook, de yi, de xiongnu en de hu vielen China binnen, maakten amok en waren onbeschaafd. Ergo, het waren allemaal barbaren en geen Chinezen, want die hadden wel beschaving.
Dat deze volkeren het de Chinezen aardig moedijk hebben gemaakt staat wel vast. De Chinezen hebben door de eeuwen heen vaker gezucht onder het juk van deze vreemde veroveraars. De Tang-dynastie (618-907) is bijvoorbeeld gesticht door afstammelingen van de Turken. En denk ook maar eens aan de inval van de Jurchen tijdens de Song (960-1279), of de Mantsjoes die China van 1644 tot 1911 hebben geregeerd.
Veel van deze volken waren vermaard en geducht vanwege hun gezwinde cavalerie en boogschietkunst. De boog van deze nomadenstammen, geheel anders van vorm dan de Westerse boog, was zeer effectief en al vanaf de vroegste tijd in gebruik bij de Chinezen.
De boog bestond meestal uit twee materialen, bamboe (of hout) en hoorn, die met de zenuwen van dieren aan elkaar waren gebonden. Deze bogen waren ‘dubbel gebogen’.
Hlerdoor stond er zoveel spanning op dat je met zo’n kleine boog veel verder kon schieten dan met de grote, onhandige Westerse tegenhanger. De trekkracht van een dergelijke boog werd uitgedrukt in zestig, honderd of honderdzestig pond en hij wordt al vermeld in de vroegste geschreven bronnen, de Shujing en de Shijing (100-600 v. Chr.).
lemand die bekend stond om zijn trucjes met de pijl en boog was Modu (of Maodun), een hoofdman van de xiongnu, Zijn vader wilde hem laten vermoorden, omdat hij een andere zoon als opvolger wenste. Modu had echter een plan bedacht om zijn vader voor te zijn. Hij had fluitende pijlen uitgevonden en liet zijn manschappen daarmee oefenen. Hij beval zijn mannen: “Jullie moeten op alles schieten waarop ik mijn fluitende pijl heb gericht. Wie dat niet doet, laat ik onthoofden!” Eens tijdens de jacht, kwamen zij langs het beste paard van Modu. Direct schoot hij zijn fluitende pijl op het arme dier. Sommige soldaten weifelden, waarop hij hen terstond liet onthoofden.
Op een andere dag reden zij langs zijn favoriete concubine, waarop Modu een fluitende pijl in haar richting stuurde. Een aantal soldaten stond perplex en weigerde de schieten. Zij werden ter plaatse terechtgesteld. AIs laatste test richtte Modu zijn fluitende pijl op de mooiste hengst van zijn vader. Zonder aarzeling schoten de soldaten het dier af. Vanaf die dag wist hij dat zijn mannen veer hem door het vuur zouden gaan.
Modu’s kans kwam tijdens een gezamenlijke jachtpartij met zijn arglistige vader. Hij legde aan, en wat er toen gebeurde laat zich wel raden…
De barbaar met zijn boog, ziet u hem al?
Peter Ho
Kalligrafie door Sylvle Ho-Chang
Uit: China nu, jaargang 21, nr 2, 1996