Met een zekere regelmaat brengt de uitgeverij Ankh-Hermes te Deventer klassieke Oosterse filosofische en religieuze teksten uit. Het nieuwste boek in deze reeks is in zoverre afwijkend dat het geen theoretische verhandeling is, maar een weergave van een in 81 v.Chr, in China gehouden politiek debat over de wenselijkheid van staatsmonopolies op belangrijke produkten.
In de keizerlijke periode was het in China gebruikelijk om een ‘groot debat’ te organiseren (onder regeringstoezicht) wanneer onenigheid bestond over belangrijke staatskwesties. De twee bekendste zijn wel het debat van 1836 over de wijze waarop de opiumsmokkel bestreden moest worden, en de genoemde van 81 v.Chr.
De ‘Discussie over Zout en IJzer’ (Yantie Lun) is voor een groot deel bewaard gebleven. Enkele jaren na de dood van keizer Han Wudi (141-86 v.Chr.) werden Confucianistische geleerden door diens opvolger uitgenodigd om hun bezwaren jegens Wudi’s belastingspolitiek naar voren te brengen.
Een belangrijk motief voor keizer Wudi’s belastingspolitiek was de behoefte geweest zich te verdedigen tegen nomadische stemmen (vooral de Xiongnu) die ten noorden van China leefden. Om kolonisten aan de grenzen te beschermen tegen aanvallen moest de regering grote legers op de heen brengen en talrijke forten en kampen aanleggen. Om dit te kunnen betalen werd het gehalte van de geldmunten verlaagd, werden landerijen van edellieden geconfisceerd, werden ambten en titels verkocht, en werden de belastingen verhoogd. Wudi stelde ook regeringsmonopolies in op de produkie van ijzer, zout en drank, wat voorheen een enorme bron van rijkdom voor privaatondernemers was geweest.
Ook de winstgevende graanhandel werd door de regering overgenomen, officieel om zo speculatie in graan te voorkomen, voor constante prijzen te kunnen zorgen, en de regering inkomsten te verschaffen.
Van begin af aan ontmoette dit beleid veel tegenstand van Confucianistische geleerden. Zij vroegen zich af of het moreel verantwoord was en de levensstandaard van het volk er wel door verbeterd werd.
De Confucianisten vonden het bedrijven van landbouwwerkzaamheden de basis van alle menselijke activiteit, terwijl handel en ambacht zelf weinig of geen werkelijke waarde produceerden en dus ontmoedigd moesten worden. De Confucianistische geleerden beschouwden de slechte economische toestand van het land vooral als een morele crisis, terwijl eerste minister Sang Hongyang vooral in economische termen dacht en de monopolies nog wilde uitbreiden.
Terecht vermeldt de achterflap van het boek dat het hier een tekst betreft ‘die eerder modern dan eerbiedwaardig en al even Europees als Chinees’….
‘Levensmiddelenprijzen, winst en werk, belastingontduiking, strafrecht, oorlog en vrede, representatiekosten van ministers king, strafrecht, schadelijke volgen van de welvaart, het zijn alle kwesties die de politici, wijzen en geleerden van destijds bezig hielden en die nog immer actueel zijn.’
De ‘Discussie over Zout en IJzer’ is inderdaad een ‘modern’ boek, ondanks het feit dat het debat meer dan 2000 jaar geleden is gehouden.
Harry Floor
Uit: China Nu, jaargang 8, nr 1, 1983