Spierbundels alleen niet genoeg
De traditionele Chinese heroïek vertoont kenmerken die afwijken van de Europese. Het zijn niet zozeer de mythische figuren die verheven worden tot het heldendom, maar eerder de heilige heersers, trouwe krijgsheren en onderdanen die de confucianistische deugden hooghouden.
Er zal wel geen cultuur zijn die geen helden kent en die ze niet op de een of andere manier eert of vereert. De held belichaamt bepaalde idealen die in een cultuur leven. Hij heeft bepaalde eigenschappen die als positief worden ervaren en gepropageerd, maar hij heeft die in uitvergrote vorm: hij is sterker, moediger, onverzettelijker dan enig normaal mens en hij is daardoor een bron van inspiratie.
De held verricht grote, positieve daden, maar die zouden onbekend zijn gebleven als ze niet zouden zijn beschreven in verhalen; het is kenmerkend voor de held dat hij het middelpunt vormt van overleveringen, mondeling of schriftelijk, en in lengte variërend van epische werken tot korte anekdotes. Zulke verhalen kunnen een historische kern hebben, maar dat is niet essentieel, want ze zijn in de eerste plaats bedoeld om indruk te maken, gevoelens van ontzag en verbazing te wekken en bij het publiek de behoefte te creëren om zich met de held te identificeren.
Ideale wereld
Bijna altijd wordt de held geassocieerd met strijd: hij vecht voor een goede zaak; zijn tegenstanders zijn onsympathiek en op het eerste gezicht oppermachtig. De held zegeviert dankzij zijn moed en zijn verstand – of hij gaat strijdend ten onder, maar als morele overwinnaar. Zijn martelaarschap versterkt bij het publiek het besef dat het om een goede zaak ging.
Dat alles kan in een cultuur een diffuus leven leiden, als “folklore”: voorgedragen door verhalenvertellers, als sprookjes verteld aan kinderen, verweven met de heilige plaats waar een held wordt vereerd, of uitgebeeld op het toneel. Maar juist vanwege de stichtelijke, gedragsbeïnvloedende werking die ervan uitgaat komt het veel voor dat het gezag zich van de held meester maakt, om door het propageren van zijn image de bevolking op te wekken tot de deugden die hij belichaamt: vaderlandsliefde, trouw aan het bewind, doodsverachting en de bereidheid om te sterven voor de leider, voor God, of voor beiden. En in extreme gevallen kunnen zo helden uit het niets worden gecreëerd en worden omgeven met een kunstmatige folklore, in de hoop dat zij als “modellen” hun werk zullen doen.
China is vanouds een land van helden en heldenverhalen, en alles wat ik hierboven gezegd heb gaat ook op voor China. Maar juist omdat de held (en zeker ook de heldin) de belichaming is van bepaalde idealen die in een cultuur leven, vertoont de traditionele Chinese heroïek kenmerken die afwijken van de onze. De basiseigenschappen zoals moed en onverzettelijkheid hebben een andere invulling; de heldenverering bedient zich van andere vormen en het religieuze element speelt een grotere rol.
Als we tot de vroegste tijden van de Europese en van de Chinese cultuur teruggaan, dan zien we al direct een opmerkelijk verschil: de grote rol die in de Europese verbeelding gespeeld wordt door de “mythische held” en het vrijwel ontbreken daarvan in de Chinese oudheid. Er is in de oude Chinese schriftelijke tradities geen figuur te vinden die te vergelijken is met de halfgoddelijke heldenfiguren van onze klassieke en Germaanse mythologie, geen bovenmenselijk sterke Heracles die monsters verslaat, geen bloeddorstige Ajax of listige Odysseus; we zoeken tevergeefs naar bloedstollende verhalen over drakendoders zoals Siegfried en Beowulf. De verhalen die wij over de Chinese oertijd kennen, zijn van een totaal ander karakter: ze vormen niet de schriftelijke neerslag van een oude epische traditie, we vinden ze als Iosse stukjes verspreid in de teksten die zijn overgebleven van vóór de stichting van het keizerrijk (in de late derde eeuw v.Chr.), en nog later, in de laatste eeuwen vóór onze jaartelling, zijn die bijeengevoegd tot een samenhangend geheel. Dat alles was het werk van geleerden, vooral van de confucianistische school, die erop uit waren om de vroegste Oudheid te beschrijven als een ideale wereld van wijsheid en orde.
De helden van de confucianistische prehistorie zijn geen bovenmenselijke houwdegens, maar heilige heersers en wijze ministers; hun meest prominente eigenschappen zijn kinderlijke piëteit, plichtsgevoel, bescheidenheid, strikte handhaving van het juiste ritueel en de behoefte om de mensheid goede en nuttige zaken te verschaffen.
Oerkeizers en krijgsheren
Het is die systematizeerders niet gelukt om àlle sporen uit te wissen. Terloops horen we van de strijd die deugdzame oerkeizers voerden tegen kwade machten en van figuren als “Yi de Boogschutter” die negen van de tien zonnen neerschoot, toen die tegelijk opkwamen en de wereld dreigden te verschroeien. Maar dat zijn geringe resten. De persoon die het antieke Chinese idee van de moreel gedreven held het best vertegenwoordigt, is de oerkeizer Yu, die zich afbeulde bij het “openen van de bergen”, waardoor de rivieren hun weg naar zee konden vinden en China goed bewoonbaar werd.Ook de heroïek van de oorlog is in de vroegste overleveringen ver te zoeken.
Wel maken de confucianistische moralisten een principieel verschil tussen de alleen maar op machtsexpansie gerichte oorlog en de “gerechtvaardigde” strafexpeditie die een goede zaak dient, maar ook in het laatste geval wordt het oorlogsgeweld als zodanig niet verheerlijkt. De oorlog is niet een soort arena waar a young man can prove his worth. De ideale generaal weet de vijand eerder te verslaan door list dan door geweld en de hele geschiedenis door zijn Chinese historici geneigd om grote, ambitieuze militaire ondernemingen te veroordelen als een zinloze en riskante verspilling van mensen en middelen.
Er is één rol waarin de krijgsheer als held optreedt en die rol is in wezen politiek: de held als verdediger van het wettelijke gezag van de heersende dynastie.
Het verrichten van grote wapenfeiten is op zichzelf niet voldoende. De grote generaals die tot tweemaal toe heel Centraal-Azië aan het oppergezag van het Han-rijk hebben onderworpen en die zich met hun leger tot ver in het steppengebied waagden om de nomaden op hun eigen terrein te bevechten zijn welbekend, maar ze hebben nooit het speciale image van de held verworven. De figuur uit diezelfde periode (+ 100 v.Chr.) die wèl die status heeft gekregen, is de op zichzelf vrij onbetekenende Su Wu, die als gevangene van de nomadenvorst standvastig bleef weigeren om zijn trouw aan de Hankeizer te verzaken en bereid was om de vreselijkste ontberingen te ondergaan, liever dan over te lopen. Hij is een toonbeeld van zhong, trouw aan de rechtmatige heerser, en die morele gerichtheid maakt hem tot een held.

Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor de grootste martiale held van allemaal, de generaal Guan Yu, die in dit nummer de aandacht krijgt die deze geweldenaar “met het rode gelaat en de lange baard” verdient. Hij was een groot veldheer, maar zijn morele gezag ontleende hij aan het feit dat hij aan de goede zijde vocht – die van de warlord Liu Bei, die althans pretendeerde het belang van de legitieme dynastie te dienen. En dat geldt ook voor andere beroemde helden van het militaire type: Yue Fei (1103-1141) die tot het uiterste ijverde voor de herovering van Noord-China op de barbaren en die de houding van “trouw tot in de dood” (de woorden die hij op zijn rug had laten tatoeëren) met de dood moest bekopen, of Wen Tianxiang (1236-1283), die tot het laatst toe bleef vechten voor de laatste zwakke Song-keizers tegen de oppermachtige Mongolen. Wat hem tot onsterfelijke held maakt, is niet zijn militair genie (goedbeschouwd heeft hij iedere grote veldslag verloren), maar zijn onwankelbare trouw.
Man des vredes

Tot dusverre heb ik het alleen gehad over het type “grote mensen” die wij in de westerse traditie vooral met helden associëren: de onverschrokken vechters, de helden van het slagveld. In China zou men ze onderbrengen in de categorie wu, “het martiale”. Die is tegengesteld aan wen, “het civiele” (en “geciviliseerde”). Wu staat voor de militair, wen voor de man des vredes, de scholar-official. Wen heeft altijd (althans in het formele waardenschema) de voorrang gehad boven wu en dat is van belang voor ons onderwerp, want in de Chinese traditie zijn de ware helden niet militair maar civiel. Het ideaalbeeld is dat van de onverschrokken onderdaan (een minister, een censor, of een plaatselijke bestuurder) die de confucianistische deugden hooghoudt, tegen alle verdrukking in: hij hekelt misstanden en treedt ertegen op; hij maakt machtige vijanden; hij wijst zelfs de keizer op zijn fouten en doorgaans komt hem dat duur te staan. De instelling en het gedrag van zulke morele helden worden in het Chinees aangeduid met lie, wat eigenlijk “laaiend”, “fel brandend” betekent, en de helden zelf zijn lieshi, “fervente gentlemen”. De Chinese geschiedenis kent veel voorbeelden van die confucianistische morele heroïek met zijn dikwijls tragische afloop. In onze Europese traditie vertonen ze enige overeenkomst met martelaren des geloofs.

Grote helden, of zij nu wen of wu zijn, zijn machtige, sterke figuren, personen met een grote geestkracht (ling). Dat vinden wij ook van onze helden en daarom worden ze geëerd en herdacht. In China ging men verder: de overvloedige ling van een grote figuur blijft werkzaam, ook na het overlijden. Hij blijft een macht die zegen kan brengen, onheil kan afweren en zijn vijanden kan straffen. In China hebben grote helden als vanzelf een bovennatuurlijke status gekregen, met tempels waar zij vereerd worden als schutspatronen. Doorgaans is hun cultus plaatselijk of regionaal, maar soms – vooral als het keizerlijk bewind er zich meester van maakt – verbreidt de cultus zich door het hele rijk. Het bekendste voorbeeld is de generaal Guan Yu, die als belichaming van martiale trouw de oorlogsgod is geworden, en de beschermer van de legitieme dynastie.
Het gemak waarmee helden (en meer in het algemeen: figuren met grote verdienste) het voorwerp werden van religieuze verering schijnt typisch Chinees te zijn; in andere culturen vinden wij zoiets alleen bij personen die ook al tijdens hun leven uitblonken in specifiek religieuze deugden, en die daarom de status van heilige verwerven. Publieke erkenning en religieuze verering liepen door elkaar; grote mensen werden beschermgoden die men vereerde; goden waren ééns mensen en de gelovigen vieren hun verjaardag. De held heeft zijn eigen tempel, of hij wordt “bijgezet” in een groter cultisch centrum om deel te hebben aan de verering, bij voorkeur in de tempel van Confucius.
Manipulatie
De staat heeft vanouds een belangrijke rol gespeeld in de heldenverering. De overheid is beducht voor het ontstaan van plaatselijke vormen van heiligenverering en heeft steeds geprobeerd zulke processen in de hand te houden: de cultus en de tempel hebben officiële goedkeuring nodig. Maar de staat kan ook ten eigen bate een held canoniseren, in tijden van crisis, als zijn beschermende macht extra gewenst is: het is zeker geen toeval dat Wen Tianxiang in 1843 bijgezet werd in de Confucius-tempel, kort na de Opiumoorlog, en dat de Ming-loyalist Zheng Chenggong (Koxinga), die in 1661 de Hollanders van Formosa had verdreven, in 1875 zijn officiële tempel kreeg van waaruit hij Taiwan zou kunnen beschermen tegen buitenlandse machten.
Het is dus bepaald niet zo dat het manipuleren van historische helden door de overheid in China een modern verschijnsel is; de praktijk is eeuwenoud. Wel is het zo dat in de twintigste eeuw de manipulatie nieuwe doelen is gaan dienen. In de eerste fase van de republikeinse beweging, toen het er nog om ging het regime van de Mandsjoe-overheersers te verjagen, konden de MingIoyalisten naar voren worden geschoven.
In de jaren dertig, toen het Nanjing-bewind de bevolking wilde oproepen tot nationale eenheid in de strijd tegen het imperialisme en het communisme, maakte het de graftempel van Yue Fei in Hangzhou tot een soort nationalistisch heiligdom. Traditionele helden werden op die manier gepolitiseerd op basis van de nationalistische ideologie. Dat hield in dat hun oorspronkelijke drijfveer – de onwankelbare trouw aan een keizerlijke dynastie of aan een individuele heerser- moest worden geherinterpreteerd: de held streed voor de nationale zaak; hij belichaamt de beste eigenschappen van het Chinese volk.
Met de vestiging van het communistische bewind in 1949 ontstond een nieuwe situatie die veel ingewikkelder was. De officiële houding tegenover de helden van het verleden werd beïnvloed door diverse factoren, die soms met elkaar in tegenspraak waren.
In de eerste plaats vormde de klasse waartoe bijna al die grote figuren behoord hadden een probleem: vrijwel zonder uitzondering waren zij immers afkomstig uit de kleine bovenlaag, die door de rechtzinnige Marxistische geschiedschrijving werd veroordeeld als feodaal en reactionair. In een aantal gevallen werden helden uit het verleden gehandhaafd, met overname van de nationalistische interpretatie, waaraan nu het element van de klassenstrijd werd toegevoegd: de verlichte literaat die (altijd tijdens een crisis in het feodale systeem) zich keert tegen zijn eigen klasse. Zo’n interpretatie vereiste een grote hoeveelheid Marxistische dialectiek en de positie van die helden bleef wankel en discutabel. Tijdens de Culturele Revolutie werden veel van hen “ontmaskerd” als uiteindelijk tòch reactionair.
Broer van Jezus
Daarnaast hadden de ideologen en volksopvoeders grote behoefte aan helden uit het verleden van een minder elitair type.
Men zocht die vooral in de sfeer van leiders van grote opstandige bewegingen, van de “Rode Wenkbrauwen”-opstandelingen van het begin van onze jaartelling tot de Taiping-rebellen van het midden van de vorige eeuw. Ook dat vergde veel herinterpretatie, want wat bekend was van de ideologie van zulke bewegingen klonk allerminst progressief en was bijna altijd doordrongen van “feodaal bijgeIoof”. Het resultaat is steeds neergekomen op rationalisatie en secularisatie Hong Xiuquan, de leider van de Taipingrebellen, de “Hemelse Koning” en “jongere broer van Jezus”, wordt zoveel mogelijk ontdaan van zijn religieus-messianistische trekken en voorgesteld als een strijder voor sociale en economische hervormingen.
Nog ingewikkelder wordt het beeld als wij er de derde factor bij betrekken: de behoefte tot het scheppen van echt nieuwe helden, naar het voorbeeld van de “modelmensen” die al sinds het begin van de jaren dertig een belangrijke rol speelden in de interne propaganda in de Sovjetunie. Ook in China werden deze helden van het socialisme ontwikkeld, in allerlei variaties, civiel en militair: voorbeeldige soldaten, boeren, arbeiders, partijsecretarissen, wetenschappers, enzovoort. Het begrip “held” is in deze sfeer geen echte held meer, maar een importverschijnsel van een heel kunstmatig karakter. De held van het traditionele China is als onderwerp al veelzijdig genoeg; we hoeven het hier niet uit te breiden tot de jonggestorven modelsoldaat Lei Feng, die in de jaren tachtig, in het kader van de actie tegen “geestelijke vervuiling”, nog even van zich heeft laten horen. Sindsdien heeft ook deze strijder de aftocht geblazen en er zullen in China maar weinigen zijn die dat betreuren.
E. Zürcher
Uit: China Nu, jaargang 19, nr 3, 1994