Hoe een eunuch admiraal en ontdekkingsreiziger werd.
In de vijftiende eeuw maakte de Ming-admiraal Zheng He in totaal zeven maritieme expedities. Hij was de eerste die met een enorme vloot de wereldzeeën bevoer. Het doel van zijn reizen was de bezochte landen te overtuigen van de suprematie van China en vervolgens tribuut te bedingen. In totaal bezocht Zheng He ruim dertig kustgebieden in ZuidoostAzië, het Rode-Zeegebied en langs de gehele oostkust van Afrika. Pas zestig jaar later ontdekte Columbus Amerika.
Zheng He werd geboren in 1371 aan het begin van de Ming-dynastie. Zijn geboorteplaats was Kunyang, in de provincie Yunnan. Hij kwam uit een islamitische familie met de achternaam Ma (een veel voorkomende naam bij de moslims, omdat Ma de eerste twee letters zijn van de naam van de profeet). Dus eigenlijk heette hij Ma He. Zheng is de naam die zijn latere vriend, keizer Yongle, hem gaf.
In 1382 versloeg het Ming-leger de Mongolen in hun laatste bolwerk Yunnan.
Zoals gebruikelijk was in die tijd werd een aantal jongens van het overwonnen volk weggevoerd van hun familie. Ook Zheng He werd, hij was toen tien jaar oud, meegevoerd naar Nanking, de toenmalige hoofdstad van China. Daar werd hij gecastreerd en ingelijfd bij de eunuchen, die allerlei functies vervulden aan het hof en daarbuiten. Zheng kwam in dienst bij prins Ti, een van de zonen van de eerste Ming-keizer. En toen deze werd bevorderd tot onderkoning, met als standplaats Peking, volgde Zheng, die inmiddels een goede vriend en adviseur van Ti was geworden, hem hiernaartoe. Na enkele opvolgingsperikelen besteeg Ti’s neef, Hui Di, de troon. Hij was echter nog erg jong en beïnvloedbaar en hij behartigde de belangen van zijn oom slecht. Hierop besloot Ti op te rukken naar Nanking om hem van de troon te stoten. Zheng was hierbij zijn belangrijkste militair adviseur en hij droeg in grote mate bij tot de overwinning. Dat hij toen al een markante figuur was, blijkt uit een passage van de familiekronieken van Zheng:
“Toen hij volwassen werd, was hij volgens zeggen ruim twee meter lang, met een borstomvang van anderhalve meter. Zijn jukbeenderen en voorhoofd waren hoog, maar zijn neus was smal. Hij had doordringende ogen en een stem als een klok. Hij wist veel over oorlogvoering en hij was gehard in de strijd.”
In 1403 werd prins Ti de derde Mingkeizer en hij noemde zich vanaf die tijd Yongle. Het volgende jaar benoemde hij Zheng, die toen drieëndertig was, tot hoofd van de Gele Poort, het departement voor eunuchzaken.
In 1405 kreeg Zheng voor de eerste keer de keizerlijke opdracht om een vloot uit te rusten. Als officiële reden werd vermeld dat het ging om een zoektocht naar de gevluchte keizer Hui Di. In werkelijkheid moet men eerder denken aan vlagvertoon van Yongle, die hiermee zijn heerschappij als Zoon van de Hemel over de barbaren wilde doen gelden en zijn prestige wilde verhogen. Zheng moest in de hoedanigheid van diplomaat en admiraal de vorsten van de te bezoeken gebieden goedschiks of kwaadschiks van overtuigen dat ze tribuut verschuldigd waren aan het superieure Rijk van het Midden. Dit hield in dat afgezanten van de ‘onderworpen’ volken in principe elk jaar tribuut kwamen brengen aan de keizer. Als het tribuut eenmaal was afgedragen, stond het de afgezanten vrij handel te drijven met China. Hoe meer ‘ambassadeurs’ (in werkelijkheid waren het meestal handelslieden) er aan het hof verschenen, des te invloedrijker was de keizer.
Een andere niet te verwaarlozen reden was dat de hele hofhouding, de harem en de elite een grote behoefte hadden zich te onderscheiden. Dit deden ze door middel van luxegoederen zoals parels, edelstenen, kostbare houtsoorten, specerijen, zeldzame voorwerpen en vreemdsoortige dieren, die Zheng van zijn reizen mee terug nam. De ambtenaren hadden hier moeite mee, want vanuit hun confucianistische optiek was handeldrijven een minderwaardige en zelfs verwerpelijke bezigheid. Vandaar dat dit soort zaken overgelaten werd aan de eunuchklasse.
Voorbereidingen voor de afvaart
In 1405 gaf Yongle Zheng, die als bijnaam Sanbao Taijian had, de opdracht de reis voor te bereiden. Zheng stelde de grootste vloot ter wereld samen. Er voeren meer dan driehonderd schepen mee en het aantal opvarenden oversteeg de zevenentwintigduizend. De vloot bestond uit vijf categorieën jonken (soort zeilschepen):
1. bao chuan, de ‘schatjonken’ met negen masten. Op de eerste reis voeren er 63 mee.
2. ma chuan, de ‘paardenjonken’ met acht masten
3. liang chuan, de ‘graanjonken’ met zeven masten
4. zuo chuan, de ‘transportjonken’ met zes masten
5. zhan chuan, de ‘oorlogsjonken’ met vijf masten.
Volgens de Ming Shi, de officiële Minggeschiedschrijving, was een bao-chuan 44 zhang lang en 18 breed. Een zhang is zo’n 3,50 meter. Het schip had dus een lengte van 154 meter, bij 63 meter en werd bemand door twee- à driehonderd matrozen. Uit verschillende bronnen blijkt dat er ook altijd een aantal tolk/vertalers meereisde. Ma Huan, een moslimtolk in Chinees-Arabisch was de meest bekende. Hij en Fei Xin waren de belangrijkste kroniekschrijvers. Ma Huan schreef zijn bevindingen op in de Ying Ya Shen (Vertellingen van de Wonderen van de Oceaankusten) en Fei Xin in zijn Xingzha Shenglan (Triomfrijke visies op het sterrenvlot). Een ‘sterrenvlot’ is een schip waarop ambassadeurs meevaren.
Een interessante vraag is hoe Zheng aan zijn ‘mariniers’ kwam, want het harde leven zal niet aanlokkelijk genoeg geweest zijn om voldoende manschappen aan te trekken. Uit de Ming Shi blijkt dat het grootste deel bestond uit verbannen criminelen, wier zonen èn kleinzonen verplicht in militaire dienst moesten blijven.
Ook werden hoge ambtenaren erop uitgestuurd om jongens van twintig jaar en ouder, met een goede conditie, te recruteren. Deze jongens stond een leven vol ontberingen te wachten en de meesten konden hun avonturen dan ook niet navertellen.
Na een uitgebreide voorbereiding vertrok de vloot op 11 juli 1405 vanuit de haven van Liujiahe. Na een korte rustpauze in Fujian werd de tocht voortgezet vanuit Wu Hu Men (de delta van de Min).
De plaatsen die bezocht werden waren: Champa (nu Zuidoost-Vietnam), ChaoWa (Java), Jiugang (Palembang in Zuid-Sumatra), Nanwuli (Banda Aceh in NoordSumatra), Xilan (Sri Lanka), Guli (Calicut in India) en nog verschillende andere plaatsen. In 1407 keerde de vloot terug naar Nanking na een reis van maar liefst twee jaar.
Piratenhoofdman
Maar voordien vond een treffen plaats met Chen Zuyi, een piratenhoofdman van Kantonese afkomst, die zichzelf tot koning van Sumatra had uitgeroepen en de vrije doorvaart door de Straat van Malakka verhinderde. Zheng probeerde hem in eerste instantie met zachte druk en mooie geschenken te overtuigen van het oppergezag van China. Maar dit bleek niet voldoende en Chen probeerde Zheng zelfs om te brengen. Er volgde een hevige strijd te land en ter zee, waarin de troepen van Chen Zuyi meer dan vijfduizend man verloren en de piratenhoofdman zelf gevangen genomen werd. Na terugkomst in Nanking werd hij op het marktplein onder grote publieke belangstelling onthoofd.
Zheng He besteedde veel tijd aan het vrij en veilig bevaarbaar maken van de Straat van Malakka, want ook toen was deze al een belangrijke verbinding tussen Azië en de Indische Oceaan.
In de stad Malakka werd een Chinees depot opgezet, dat voor de daarop volgende expedities van zeer grote waarde bleek te zijn. Ma Huan rapporteert hier het volgende over:
“Telkens wanneer de schatjonken van het Rijk van het Midden daar arriveerden, richtten ze een schutting op die eruit zag als een stadsmuur, en bouwden ze een toren met een noodklok voor elk van de vier poorten; ’s nachts waren er politiepatrouilles die bellen bij zich hadden; binnen de eerste schutting richtten ze een tweede schutting op, die eruit zag als een kleine stadsmuur waarbinnen ze pakhuizen en graansilo’s bouwden; al het geld en de voorraden werden daar opgeslagen. De schepen die naar verschillende landen waren geweest kwamen terug naar deze plek om zich te verzamelen; ze reorganiseerden de buitenlandse goederen en laadden deze in de schepen; dan wachtten ze tot de zuidelijke wind gunstig was.”
De tweede tocht, van 1407 tot 1409, organiseerde Zheng wel maar hij ging waarschijnlijk niet zelf mee. Voor de derde reis, die van 1409 tot 1411 duurde, somt Fei Xin de volgende gebieden op die bezocht zijn: Champa, Java, Malakka (Maleisië), Samudra (in Noord-Sumatra), Sri Lanka, Quilon (ten zuiden van Cochin aan de Malabarkust van India) en Calicut (ten noorden van Cochin). Over Champa bericht hij het volgende:
“Dit land ligt langs de kust en heeft een haven met de naam Jiaozhi (Tongking), en het grenst aan China in het noorden.
Wanneer de buitenlandse schatjonken dit land bezochten, was het gebruikelijk dat de hoofdman om de afgezanten welkom te heten, een gouden kroon van drie etages op zijn hoofd droeg, een geborduurd kleed op zijn lijf droeg, gouden armbanden om zijn polsen en enkels, schoenen van schilpaddenleer en een met acht vierkante edelstenen versierde riem om zijn middel. Hij zag eruit als een versierde beschermgod. Hij reed altijd op een olifant, begeleid door vijfhonderd primitieve soldaten …. “.
Giraffe als vleierij
Tijdens de vierde reis, die van 1413 tot 1415 duurt, werden veel gebieden aangedaan, onder andere: Champa, Java, Pengheng (Pinang in Maleisië), Hormuz (Qeshm), Liushan (Malediven), Adan (Aden in Jemen), Mugudusu (Mogadishu in Somalië), Bulawa (waarschijnlijk Brawa in Somalië) en Malin (Malindi in Kenia).
Tijdens deze tocht vond het eerste maritieme contact plaats met het MiddenOosten. De vloot werd opgesplitst, zodat er meer landen bezocht konden worden. Bengalen (Bangladesh) bood de keizer later een giraffe aan, die nog veel opschudding zou veroorzaken. Passages in het verslag van Ma Huan doen vermoeden dat zaken die gegeven werden door landen ten westen van Sumatra, vaak gezien werden als cadeaus en niet als tribuut. Hieruit bleek dat de invloed van Yongle niet absoluut was in alle bezochte gebieden.
De keizer gaf Zheng voor het vertrek opdracht tot een politionele actie in Samudra. De wettige koning werd met steun van de keizerlijke troepen weer op de troon geholpen en de nepkoning werd ter dood gebracht. Hier bleek wederom dat Zheng naast een ‘winkelende’ admiraal ook een bedreven militair strateeg was.
De vijfde expeditie, van 1417 tot 1419, had als belangrijkste doel om alle ‘ambassadeurs’, van met name de Westerse landen, naar huis te begeleiden. ‘Westers’ moet in dit geval begrepen worden als de landen rond de Indische Oceaan.
Dat betekende dat ook Oost-Afrika aangedaan moest worden. Uit geschriften van onder andere Ma Huan blijkt dat de Chinezen de bevolking van dit continent primitief en barbaars vonden. Waarom werd dan toch de moeite gedaan deze afgelegen gebieden te bezoeken? De reden was eenvoudig: giraffen. Wat was er nu zo fascinerend aan deze dieren? Giraffe spreek je in het Somalisch uit als girin, dat in de Chinese oren als qilin klonk, wat eenhoorn betekent. De giraffe, met zijn vlezige knobbel op zijn voorhoofd en een lijf dat op dat van een paard lijkt, werd gezien als de mythische eenhoorn.
En het bezit van zo’n dier werd als een hemelse goedkeuring van Yongle’s bewind ervaren. Bovendien bracht het veel voorspoed voor de toekomst. Hoe kon je als eunuch je keizer beter vleien dan door dit dier voor hem mee te nemen! De zesde reis, van 1421 tot 1422, had dezelfde intentie als de vijfde, namelijk de afgezanten thuis te brengen. Het ging dit keer om ongeveer twaalfhonderd mensen, die naar zestien gebieden begeleid -werden. Zheng He heeft waarschijnlijk slechts enkele plaatsen bezocht. Formeel gezien was hij de aanvoerder van de vloot die de verder gelegen delen bezocht.
Maar in werkelijkheid had hij andere aanvoerders met deze taak belast.
Op 12 augustus 1424 overleed keizer Yongle. Zijn opvolger Zhu Gaozhi liet in het kader van de rouw alle voorbereidingen voor de op handen zijnde expeditie onmiddellijk staken.
Parels en politiek
Het was de vijfde Ming-keizer, Xuande, die de zevende expeditie van 1431 tot 1433 verordonneerde. Het zou de laatste reis voor Zheng He worden, want hij stierf in het harnas in 1433.
Het was de bedoeling van Xuande het tribuutstelsel nieuw leven in te blazen, want in de tussenliggende jaren, waarin geen controle had plaatsgevonden, waren de inkomsten uit de tributen snel achteruit gegaan. De ministers van Xuande waren fel gekant tegen dit plan. Waarom de ambtenaren zoveel tegenstand boden tegen de maritieme expedities was niet helemaal duidelijk. Als officiële reden werd de enorme uitgaven opgegeven voor het uitrusten van een vloot, die bovendien handel dreef in met name extravagante artikelen. Dit druiste regelrecht in tegen hun confucianistische opvattingen.
Maar de belangrijkste reden was waarschijnlijk de felle machtsstrijd tussen de ambtenaren en de eunuchen. In 1424 werd door een ambtenaar opgemerkt dat “eunuchen grote schepen bouwden om in contact te komen met overzeese landen”, met de duidelijk insinuatie dat daar meer achter verscholen ging. De ambtenaren hadden alle reden om op hun hoede te zijn voor de eunuchenkliek.
Deze had aan het einde van de Mindynastie een grootte bereikt van ongeveer honderdduizend eunuchen. Zij bekleedden belangrijke functies, die vaak door vleierijen verkregen werden. Deze invloed hielden ze vervolgens in stand door middel van intriges, corruptie en politieke moorden. De geheime politie binnen het hof was ook louter samengesteld uit eunuchen. Dat dit wantrouwen van de ambtenaren jegens de eunuchen diep geworteld was, bleek uit de verdwijning van Zheng He’s logboeken en kaarten uit de Keizerlijke Bibliotheek. Deze verdwijning kwam aan het licht toen de eunuch Wang Jin in 1479 de opdracht kreeg om een militaire expeditie naar Annam (het huidige Vietnam) te leiden. Ze zijn nooit meer teruggevonden en het sterke vermoeden bestaat dat ze in 1479 vernietigd werden in opdracht van hoge ambtenaren.
Hierdoor werd het bestaan van Zheng He officieel ontkend. Echter door toedoen van met name de schrijver Mou Teng, die in 1597 de roman De tochten over de Westelijke Zee van eunuch Sanbao schreef, leefde Zheng He voort als een held die allerlei mythische heldendaden verrichtte. Ook werd een tempel opgericht in Siam (het huidige Thailand) om hem te eren. Dit blijkt uit passages in de Ming Shi. In Semarang (Indonesië), dat in het Chinees als San Bao Long geschreven wordt en ‘San Bao’s heuvel’ betekent, zijn zelfs nu nog sporen aan te treffen van Zheng He/San Bao. En in de San Bao Dong (San Bao-grot) staat een standbeeld van Zheng He waar veel Indonesiërs van Chinese afkomst ook vandaag de dag nog offers brengen.
Saskia Bongaarts
Uit: China Nu, 19e jaargang, nr 3, 1994