Nomaden aan de haal met het Mandarijn.

Aan het Mandarijn, de standaardtaal van China, gaat een hele geschiedenis vooraf. Niets is immers zo dynamisch als een door een grote bevolkingsgroep gesproken taal. Oorlogen en de strijd tussen rijken en armen, heersers en onderdrukten, hebben grote invloed op het hedendaagse Mandarijn gehad. Fresco Sam-Sin en Pieter van den Broek beginnen hun “wilde verhaal” over het Mandarijn in 1644. De Chinese Ming-dynastie moet plaatsmaken voor de allochtone Mantsjoes.

Nagenoeg geen verhaal is zo wild als dat van een taal. Zo ook in het geval van ‘het’ Mandarijn, dat in de vroegste definitie duidt op de omgangstaal van ambtenaren en geletterden ten tijde van de Ming (1368-1644) en de Qing (1644-1911 ).

Door aanhalingstekens te plaatsen bij ‘het’ nemen we passende afstand van de idee dat er in de loop van de geschiedenis op enig moment een eenduidig beeld is geweest van wat Mandarijn is. Echter, het lijdt geen twijfel dat het concept bestond en bestaat. Taalhistorici gaan zelfs verder door deze koine (algemene omgangstaal, red.) zo vroeg als de Yuan (1271-1368) te dateren. Mandarijn is bovendien de noemer voor alle noordelijke dialecten van het Chinees en een term voor de officiële koine van Chinezen. Hoe dan ook, wat we misschien niet beseffen is dat er in de totstandkoming van deze taal veel verschillende groepen sprekers een rol hebben gespeeld, waarbij het niet alleen Han-Chinees bloed was dat door de aderen stroomde. We vallen in het verhaal als de Mantsjoes, een van origine Toengoezisch nomadenvolk, de hoofdstad innemen.

De Mantsjoes nemen Peking in

Peking, lente 1644. Oproerlingen onder leiding van Li Zicheng walsen de Ming-hoofdstad binnen.

De zittende keizer wilde leiden noch lijden en sloeg zodoende de hand aan zichzelf. Met niets ontziend geweld gingen de rebellen 42 dagen tekeer. Maar toen in de ochtend kwamen ze: het vaandelleger van de Mantsjoes, aangevoerd door Dorgon, zoon van Nurgaci, verdreef de tirannieke Li en zijn kornuiten uit Peking en luidde zo het begin in van de Qing-dynastie. De bevolking was volkomen overdonderd.

Ongetwijfeld ontdaan waren ze toen ze met zo’n 400.000 man noodgedwongen moesten verhuizen naar de buitenstad, die ironisch genoeg door de Ming zelf gecreëerd was als bescherming tegen oprukkende Mongoolse troepen. Het was hun eigen muur die de zuidelijk gelegen buitenstad scheidde van de noordelijke binnenstad.

Al snel bleek dat de exodus niet zonder strubbelingen zou verlopen. Dit tot misnoegen van Dorgon, die vlak voor zijn sterven (1650) met de gedachte rondliep om de boel de boel te laten en zijn troepen weg te voeren uit dat lastige Peking.

Hoe dan ook, zo ergens in de jaren vijftig van de zeventiende eeuw was de scheiding tussen de twee stadsdelen een feit. Het vaandelleger enerzijds, het Chinese gepeupel anderzijds.

De soldaten, verdeeld over acht vaandels, waren onderdeel van een grotere, sociaal complexe organisatie. Behalve Mantsjoes bestond het leger onder anderen uit Mongolen, Chinezen, Koreanen en Russen, allen met hun eigen achtergrond (notabelen, boeren en zieken) en entourage (zoals vrouwen, kinderen en slaven). We praten over een totaal van zo’n 300.000 nieuwe bewoners. Vooral in het begin van de dynastie waren de verhoudingen helder en strak om de gehele samenleving permanent krijgsvaardig te houden. Bovendien zorgde deze structuur ervoor dat velen hun identiteit meer ophingen aan het vaandelleger, dan aan etniciteit of taal.

Wat eraan vooraf ging: taalinteractie in Mantsjoerije.

De Mantsjoes kwamen uit het gebied dat grofweg het noordoosten van het huidige China beslaat, ook bekend als Mantsjoerije. De taal die zij spraken, Mantsjoe, behoort tot de Altaïsche taalfamilie, evenals Mongools en Turks. Hoewel het gebied pas tijdens de Qing Chinees grondgebied werd, was er al lange tijd interactie tussen de nomadische volken in het noorden en de Chinezen ten zuiden van de Chinese muur. Sinds de Liao-dynastie (916-1125), de dynastie van de semi-nomadische Khitan, raakten steeds meer Chinezen verzeild in Mantsjoerije, voornamelijk als slaaf of krijgsgevangene van noordelijke stammen. Deze Chinezen maakten indruk met hun kennis en vormden bovendien een onmisbare schakel in de handel met China. Tegen deze achtergrond was het dat veel mensen in die contreien Mandarijn leerden spreken. De taal nam een belangrijke positie in Mantsjoerije in en groeide zelfs uit tot lingua franca in onderling contact tussen niet-Chinese volken. Een ander aspect dat meegespeeld kan hebben in de verbreiding van het Mandarijn, is de waarde die de machtige Jurchen, de voorlopers van de Mantsjoes, aan hun eigen taal toekenden. Zij ontleenden hun identiteit voor een groot deel aan hun taal en wilden die daarom niet opleggen aan hun onderdanen. De positie van het Mandarijn werd nog versterkt toen Nurgaci in 1616 de Mantsjoes verenigde. Zijn regime had zo’n aantrekkingskracht dat Chinezen zich zelfs vrijwillig aansloten bij de Mantsjoes. Het aantal sprekers van het Mandarijn nam nog meer toe toen gesinificeerde Koreanen, vazallen van de Ming-keizer, in het leger werden opgenomen.

Woelige tijden voor het Mandarijn.

Voor velen van ons is het onmogelijk om een andere taal tot in de finesses te leren. Dit gold natuurlijk ook voor de volken in Mantsjoerije.

Hun Mandarijn moet in meer of mindere mate beïnvloed zijn door hun moedertaal, bijvoorbeeld in uitspraak, lexicon of idioom, omdat er in die tijd zoveel niet-Chinezen Mandarijn begonnen te bezigen, hebben ze aan de taal een kleine of grotere draai gegeven. De volken zijn dus flink aan de haal gegaan met het Mandarijn, een taal die van huis uit al dialectverschillen kende. Houd ook nog

eens rekening met de gedachte dat er kinderen moeten zijn geweest die het Mandarijn niet uit de mond van een moedertaalspreker leerden, maar van een Mongool of Koreaan! Een woelige tijd dus voor het Mandarijn, waarvan specialisten tot op heden niet precies weten hoe die verlopen is.

Tegelijkertijd was de kennis van het Mantsjoe tanende. Dit blijkt wel uit het feit dat de gezaghebbers verwoede pogíngen deden om de positie van het Mantsjoe te versterken – tevergeefs. Het is verrassend dat een volk dat de macht in handen heeft, zijn eigen taal laat vallen ten faveure van de taal van zijn slaven, krijgsgevangenen en soldaten.

Dit is echter minder vreemd wanneer je bedenkt dat Mantsjoes ver in de minderheid waren in hun eigen leger en Mandarijn al tijden gold als lingua franca voor het hele gebied ten noordoosten van Peking. Met deze taalachtergrond trok het Mantsjoe-leger Peking binnen.

Mandarijn in de hoofdstad

Een decennium na de inval in Peking was de scheiding tussen het vaandelleger en de oorspronkelijke bevolking een feit. De meeste aandacht ging uit naar de binnenstad. Er heerste tucht en orde en de mensen werden op grond van alle mogelijke verschillen verdeeld in leefgemeenschappen. Dat was maar al te duidelijk zichtbaar in het straatbeeld: overal waren muren opgetrokken en hekken geplaatst. Er gold een avondklok. Als je je dan toch op straat begaf en de patrouilles grepen je in de kraag, dan was het hommeles! Vaandelmensen bleven formeel soldaat en mochten aanvankelijk geen ander beroep uitoefenen, ook al was het vredestijd. Om die orde te behouden waren de regels in de binnenstad hard nodig. Daar waar het in de binnenstad vooral om verboden draaide, was de sfeer in de buitenstad losser. Al snel ontstond een levendige stad met een bruisende cultuur met volop vertier. Geen wonder dat de buitenstad een grote aantrekkingskracht uitoefende op de vaandelmannen uit de relatief saaie binnenstad. Op die manier kwam een levendige interactie tot stand tussen inwoners van beide stadsdelen.

Na in de stroeve eerste jaren van de Qing met elkaar geleefd te hebben in de binnenstad, kwam men in de buitenstad nu wederom in contact met elkaar, maar dan nu in een feestelijke en ontspannen sfeer. Het Mandarijn van de buitenstad was geïnspireerd op het Mandarijn van Nanking, de voormalige hoofdstad van de Ming. Reken maar dat het vaandelleger opkeek tegen de Hochkultur in de buitenstad en dat dit hun eigen Mandarijn beïnvloedde! Verhuizen tussen de twee stadsdelen was uit den boze. De controle hierop was aanvankelijk streng, maar verwaterde na verloop van tijd.

Steeds meer burgers uit de buitenstad vestigden zich bijvoorbeeld als winkelier in de binnenstad en andersom verhuisden Mantsjoes naar de buitenstad. Huwelijken tussen burgers en vaandelmensen waren verboden, maar ook dit kon het regime uiteindelijk niet tegenhouden. Zo vervaagt het verschil tussen vaandelmensen en burgers tegen het einde van de achttiende eeuw. Dat geldt vooral voor de Chinese groep van het vaandelleger.

Verschil tussen oost en west

De Chinezen mochten uiteindelijk (vanaf 1742) vrijwillig het vaandelleger verlaten. Interessant is dat hierdoor de Mantsjoes in de loop van de dynastie de overhand krijgen in de binnenstad en er zich pas vanaf dan een eigen Mantsjoe-identiteit ontwikkelt. We spreken dan vooral over een eigen cultuur, want als taal blijft Mandarijn het uitgangspunt. Begin achttiende eeuw spreken bijna alle Mantsjoes Mandarijn als moedertaal.

Verder is het opmerkelijk dat de ontwikkeling van de oostelijke en westelijke helft van de binnenstad redelijk autonoom verloopt. Het contact tussen beide delen is gering, omdat de Verboden Stad en noordelijke meren hen scheiden. Slechts op enkele plaatsen zijn er smalle doorgangen. Het oosten ontwikkelt zich tot een dynamischer gebied met redelijk wat middenstand, academies, tempels en markten. Er is als vanzelfsprekend meer interactie tussen de buitenstad en het buitengebied. Dit heeft ook gevolgen gehad voor de taal. Zo ontwikkelde zich in het oosten en westen een andere uitspraak en idioom die tot in de jaren zestig te horen zouden zijn geweest. Ook de manier van verhalen vertellen en bepaalde gebruiken verschilden.

Mandarijn is niet alleen een product van Chinese volken. We hebben gezien dat Peking-Mandarijn, waarop het standaard-Mandarijn van vandaag de dag voor een groot deel is geïnspireerd, is ontstaan uit interactie tussen sprekers van Mantsjoerijns Mandarijn en Nanking Mandarijn.

Hier stoppen we ons verhaal in de wetenschap dat de ontwikkeling hier niet ophield en ook nooit zal ophouden.

Uit: China Nu, jaargang 32, najaar 2007
Tekst: Fresco Sam-Sin en Pieter van den Broek
Foto’s: Huub Gulickx

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s