Het verzet van de kleine draak
“Wie vanuit Saigon naar het noorden reist, treedt de Chinese cultuur binnen; in omgekeerde richting laat men de Chinese cultuur achter zich om deel te nemen aan de culturen van Zuidoost-Azië.”
Deze observatie, ooit gedaan door een Britse schrijver, heeft vandaag de dag nog niets van zijn geldigheid verloren. Talloze uitdrukkingen en metaforen in de Chinese en Vietnamese taal getuigen van een gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur – een innig verstrengelde relatie, maar ook een van afstand en verzet.
Het legendarische huwelijk tussen Lac Long Quan, een prins van de zee, en Au Co, een prinses van de bergen, is een geliefd onderwerp in Vietnam om de verhouding met China te typeren. Deze populaire ontstaansmythe, gesitueerd in de vlakte van de Rode Rivier, voert onmiskenbaar terug naar de band die Chinese heersers onderhielden met hun ‘barbaarse’ buren in het zuiden. Het verhaal is een metafoor voor de maritieme Vietnamese cultuur die de dreiging van een uit het noorden komende grootmacht afwendt door een vruchtbaar verbond te sluiten en de eigen erfgenamen legitimeert.
Lange tijd beschouwden historici het bestaan van een onafhankelijk koninkrijk aan China’s zuidgrens louter als een literair verzinsel. De nestor van de koloniale Frans-Vietnamese historiografie, Henry Maspero, meende dat verwijzingen in oude Chinese kronieken naar de
legendarische Hung-vorsten uit de zevende eeuw voor Christus op een schrijffout berustten. Inmiddels hebben archeologen het bestaan van een authentieke 2700 jaar oude bronscultuur aangetoond, die zich van Zuid-China tot ver in Zuidoost-Azië heeft uitgebreid. De techniek waarmee de beroemde bronzen rituele trommels uit het Noordvietnamese Dong Son zijn vervaardigd, is vrijwel zeker een Zuidoostaziatische vinding geweest die zich onafhankelijk van Chinese invloeden heeft ontwikkeld. De lang gekoesterde migratietheorie, waarin werd aangenomen dat de voorouders van de Vietnamezen afkomstig waren uit het gebied van de rivierbekkens van de Gele Rivier en de Yangzi, was daarmee niet langer houdbaar. Tegenwoordig nemen we aan dat het uiterste zuiden van China behoorde tot de maritieme culturen van Zuidoost-Azië voordat het onder Qin- en Han-dominantie kwam.
Na de ondergang van de Qin-dynastie in 207 v. Chr. wist de rebelerende Chinese generaal Chao Tuo (Trieu Da in het Vietnamees) de vazalstaatjes in het zuiden van China onder zijn bewind te brengen. Het gebied, dat tot ver in de delta van de Rode Rivier reikte, heette voortaan Nan Yue (het zuidelijke barbarenland).
Aangenomen wordt dat Yue als Viet werd uitgesproken, maar het zou tot 1802 duren voordat de naam “Viet Nam’ door China werd erkend. Doorgaans prefereerden de Chinese keizers de naam ‘An Nam Do Ho Phu’, het gepacificeerde zuid-district.
Tot het begin van de negentiende eeuw zou China met de regelmaat van de klok Vietnam binnenvallen. Elke invasie bracht dood, vernietiging en lijden met zich mee voor de bevolking. Tegelijkertijd onderging Vietnam sterk de invloed van de Chinese cultuur. Het landsbestuur werd ingericht volgens Chinese principes en Chinese godsdienstige praktijken verbreidden zich overal.
Wat de historicus Keith Taylor kortweg ‘de geboorte van Vietnam’ heeft genoemd, heeft zich als een lang baringsproces afgespeeld. De ontwikkeling van Vietnam als een zelfstandige staat was enerzijds het resultaat van tien eeuwen acculturatie met China en anderzijds van regelmatig en heftig verzet tegen datzelfde China. Serieuze bedreigingen van buitenaf in de vorm van minstens een dozijn invasies door Chinese en Mongoolse legers hebben bijgedragen tot wat we met een modern woord als de Vietnamese ‘identiteit’ kunnen omschrijven.

De meerval en de kikker
Vietnamezen vertellen over die veelal hardhandige beinvloeding door China een alleraardigste parabel: het verhaal van de meerval en de kikker.
De vrouwtjeskikker legt eitjes in een vijver waar de meervallen hun domein hebben. Deze laatsten claimen het broedsel. Het kikkervrouwtje overtuigt haar man ervan om een klacht in te dienen tegen het meervalechtpaar. Een confucianistische mandarijn verordonneert de arrestatie van de meerval, maar diens vrouw koopt de assistent van de magistraat om, die op zijn beurt een onderzoek gelast. Ambtenaren van de mandarijn bezoeken de vijver en verklaren plechtig dat de dikkopjes de kinderen zijn van de meervallen. De mannetjeskikker wordt gearresteerd, maar zijn vrouw roept de hulp in van een rechtsgeleerde. Deze stelt haar gerust:
“Wacht maar af tot je dikkopjes kikkers zijn geworden”. Dat gebeurt en de meerval moet zijn bedrog erkennen en betalen voor het proces dat de kikkers tegen hem en zijn vrouw hebben aangespannen.
Dit in dichtvorm gepresenteerde verhaal uit de dertiende eeuw is een verwijzing naar het onbegrip van Chinese heersers die met wisselend succes het gebied regeerden en koloniseerden. Tegelijkertijd verwijst de parabel naar een eigen identiteit in een sterk door China beinvloede omgeving. Bestuurlijke en culturele principes werden opgenomen en aangepast binnen een typisch Vietnamees kader, dat zelf sterk bepaald werd door de culturen op het Indo-chinese schiereiland.
Van China erfde Vietnam natuurlijk ook het keizerschap, waarin ‘de Hemel’ een belangrijke rol vervulde in de vorm van een gegeven ‘mandaat’ dat echter ook ‘verloren’ kon worden. De symbolen van de draak voor de keizer en de drakenkroon voor het keizerschap werden in Vietnam overgenomen, zij het dat de titel ‘Zoon des Hemels’ (huong de) aangevuld werd met een notie van vorstengezag die in de Chinese cultuur onbekend was.
Vietnamese boeren zagen hun vorst ook als een beschermer die minder ver van het volk afstond dan zijn Chinese evenknie. Net zoals de keukengod waakte over de bewoners van het huis, zo werd volgens Vietnamese opvattingen de vorst geacht zijn onderdanen te beschutten. De uitdrukking ‘vua’, het equivalent van het woord ‘koning’ in onze taal, werd in Vietnam voor zowel koning als keizer gebruikt. De replica van de Verboden Stad in Hue, die keizer Gia Long en zijn opvolgers in de eerste helft van de negentiende eeuw lieten bouwen, had wellicht iets van de grandeur van het Chinese voorbeeld, maar leek eigenlijk op een rommelige Zuidoostaziatische kratonstad, waar de vorst in het zicht van zijn onderdanen resideerde.
Drie religies
Ook in Vietnam werd het confucianisme de heersende staatsideologie. Uitgedragen en bestendigd door een op Chinese leest geschoeid anbtenarenapparaat, bleef het ook na het afleggen van het Chinese juk in 939 voortbestaan. Chinese lokale bestuurders hadden ongewild al de basis gelegd voor het Vietnamese verzet tegen volledige assimilatie met de Chinese cultuur. Een grondige kennis van de Chinees-confucianistische boeken als middel tot opwaartse mobiliteit werd niet aangemoedigd. Als gevolg daarvan won het boeddhisme aan invloed. Ingevoerd in de derde eeuw na Chr. zou het net als het taoisme vermengd raken met andere geestelijke stromingen en religies. Vietnamezen spreken in dit verband van ‘de drie religies’ (tam giao). Evenals in China het geval was, waren deze sociaal en politiek bepaald. De elite was bij voorkeur confucianistisch, vanwege haar kennis en opleiding. De grote meerderheid van de bevolking beleed allerlei vormen van het boeddhisme, aangevuld met elementen uit natuurgodsdienstige opvattingen. Bestuurders gaven zich thuis vaak over aan taoistische rituelen, terwijl voor boeddhisten de stap naar een leer die het menselijk lichaam als model van de wereld predikte, niet groot was.
Het confucianisme bleef tot ver in de negentiende eeuw de dominante ideologie, maar onderging ook ingrijpende veranderingen waar Chinese wetgeleerden van moeten hebben gegruwd. Zo werd al onder de succesvolle Le-dynastie (1428-1788) een wetboek geschreven dat op essentiële punten verschilde van de vigerende Chinese Tang-code. Vrouwen hadden in vergelijking met hun Chinese lotgenoten zowel in wettelijk als in sociaal opzicht een betere positie. Eigendomsrechten waren weliswaar geregeld in het voordeel van de echtgenoot of zijn zonen, maar aanspraken op land konden pas worden ingewilligd nadat zowel vader als moeder waren overleden. Ook dochters konden voor een deel van de erfenis in aanmerking komen. Deze voor prekoloniaal Azië unieke regelingen zijn vermoedelijk late echo’s geweest van matriarchale arrangementen die voor de komst van de Chinezen bestonden.
Diezelfde ideologie van het confucianisme heeft ook niet kunnen verhinderen dat de gezusters Trung, die in 40 na Ch. een opstand tegen China uitlokten, tot Vietnams bekendste nationale helden zijn gaan behoren. Opmerkelijk is ook het bestaan van een Vietnamese Belle van Zuylen geweest, Ho Xuan Huong, die in het begin van de vorige eeuw met haar libertijnse geschriften de conservatieve keizerlijke moraal op de korrel nam.
Boeddhisme
Monniken, zeelieden en kooplieden uit India en China hadden rond het jaar 200 al Boeddha’s doctrine van het persoonlijke heil naar Vietnam gebracht. Boeddhistische centra in de delta van de Rode Rivier werden zelfs belangrijke knooppunten in de verspreiding van het boeddhisme naar China zelf. De vrijwel gelijktijdige introductie van het confucianisme en het boeddhisme voorkwam dat Boeddha’s leer als een bedreiging van de staatsorde werd gezien. Naarmate de Vietnamezen verder naar het zuiden trokken, kwamen ze in contact met de Cham- en Khmer-culturen, die respectievelijk hindoeïstisch en Theravada-boeddhistisch waren. De orthodoxie van het noordelijke Mahayana-boeddhisme werd hierdoor sterk getemperd en in veel gevallen trad er een vorm van religieus syncretisme op.
Tot ver in de negentiende eeuw was dit merkbaar en niet zelden probeerden keizerlijke decreten een eind te maken aan deze ‘verindianisering’ van Sino-vietnamese religieuze opvattingen. Tevergeefs, zoals zou blijken. In de meeste provincies rondom Saigon, maar ook in Centraal-Vietnam waar het oude Champa-rijk had bestaan, treft men in boeddhistische tempels en gemeenschapshuizen vaak een ratjetoe van godenbeelden aan die zowel de officiële religie als het volks-boeddhisme vertegenwoordigen.
Dat de sinifisering van de Vietnamese cultuur niet alomvattend is, is ook aan andere zaken te merken. Er zijn tal van gebruiken en instellingen te noemen die hun wortels hebben in de diverse culturen van Zuidoost-Azië en die men in China niet of nauwelijks aantreft. De politieke en sociale structuur van de Vietnamese dorpsgemeenschappen met hun talloze, veelal onderling rivaliserende groot-families week op essentiële punten af van wat in China gangbaar was. Ook het traditionele gemeenschapshuis (dinh), dat zowel een religieuze als politieke functie vervulde, wordt beschouwd als een unieke Vietnamese instelling. Hanengevechten, het aanbrengen van rituele tatoeages, het vijlen en lakken van tanden en specifieke haardracht- en kledinggebruiken wijzen allemaal op een nauwe verwantschap met Zuidoost-Azië.
De kleine draak
De haat-liefdeverhouding tussen China en Vietnam duurt ook tegenwoordig nog voort. Op de vraag wat erger was, het voortduren van de Franse bezetting of het tolereren van Guomindang-bezettingstroepen in 1945, moet Ho Chi Minh zich voor het laatste hebben uitgesproken. Toch hebben op politiek terrein de Vietnamese communisten jarenlang leentjebuur gespeeld bij hun maoistische leermeesters. De Vietnamese Goulag mag dan voor een groot deel niet meer bestaan, feit blijft dat de principes van heropvoeding (hoc tap in het Vietnamees) ontleend zijn aan Chinese voorbeelden. De bloedige landhervormingen van de jaren ’50 waren gemodelleerd naar Chinees patroon. De campagne tegen intellectuelen en kunstenaars die als de Nhan-Van Giai Pham-affaire (1955-1958) bekend is geworden, volgde het draaiboek van Yan’an onder leiding van Mao Zedong en Zhou Yang. Lin Biao’s opvattingen over de volksoorlog vormden lange tijd een deel van de bagage die Vietnamese generaals meevoerden tijdens de Vietnam-0orlog. En ook nu nog herkent men in veel politieke rituelen en gebruiken opvallend veel ‘Chinese’ trekken, ook al zijn deze eerder op confucianistische dan op maoistische wortels terug te voeren.
Maar net als in vroeger tijden, bleef de Vietnamese ‘kikker’ zijn natuurlijke omgeving trouw. Ondanks de enorme steun die China in termen van wapens en manschappen aan het strijdende Noord-Vietnam leverde, bepaalde het niet zoals in Korea de tactiek en de strategie van de oorlog. Generaal Vo Nguyen Giap brak in Dien Bien Phu op het nippertje met zijn Chinese adviseurs en verraste de Fransen met tactieken die Vietnamese legeraanvoerders eeuwen eerder tegen de Chinese invasielegers hadden aangewend. In de oorlog tegen Amerika vertrouwde de Vietnamese legerleiding liever op Sovjet-Russische technologie dan op de retorische effecten van Mao’s Rode Boekje.
Het slotoffensief van de Vietnam-0orlog vond tegen de zin van de Chinese partijleiding plaats, die vreesde voor nog een lastige ‘Kleine Draak’ aan China’s toch al gevoelige onderbuik
(Hongkong, Taiwan).
Nieuwe vriendschap
Op binnenlands terrein gaven de Vietnamezen te kennen weinig te zien in de overstap van coöperatieve bedrijven naar communes, eenvoudigweg omdat de schaal waarop het experiment berekend was niet paste binnen Vietnamese verhoudingen. Ook volgde Vietnam de hysterie van de Culturele Revolutie niet, vermoedelijk omdat een dergelijke gekte in de oorlog tegen Amerika synoniem met zelfmoord zou zijn geweest. Het aantreden van Deng Xiaoping in september 1976 voorkwam echter niet dat het door Mao Zedong gekoesterde Cambodjaanse ‘experiment’ eindigde in autogenocide, maar al evenmin dat China en Vietnam voor de dertiende keer in hun eeuwenlange geschiedenis bloedig met elkaar in botsing kwamen. Van het ene op het andere moment beschuldigden de Vietnamese leiders hun kameraden in Peking ervan het ‘Groot-Han-chauvinisme’ van de feodale’ keizers te hebben geërfd. Omgekeerd herinnerde China Hanoi er fijntjes aan dat de Vietnamese beschaving voor een belangrijk vanuit het noorden was gevoed en dat men zich dientengevolge niet moest verzetten tegen een land dat per slot van rekening de bakermat van de Vietnamese cultuur was geweest.
Met het recente herstel van de diplomatieke betrekkingen en de overweldigende toename van het grensverkeer tussen beide landen lijkt het Sino- Vietnamese conflict al bijna vergeten. Af en toe laat Peking nog weleens voelen wie er de baas is op de Spratley- en Paracelsus-eilanden in de Zuidchinese Zee, die Vietnamezen overigens consequent de Oost-Zee noemen. Maar ook deze kleine schermutselingen worden algauw naar de onderhandelingstafels gedirigeerd, zeker nu partijleider Do Muoi opnieuw de vlag van de ‘vriendschap tussen de volkeren’ heeft gehesen.
Over één zaak lijken de oude mannen in Hanoi en in China het roerend eens te zijn: in hun post-revolutionaire samenlevingen dient het aanblijven van de Communistische Partij gewaarborgd te zijn, ook al bedreigt de economische laissez-faire-politiek de basis voor dat vertrouwen. De roep om de oude Confucius met zijn neo-conservatieve waarden zou er weleens des te groter door kunnen worden.
John Kleinen is wetenschappelijk mede- werker aan het Antropologisch lnstituut van de Universiteit van Amsteradam. Dr. Kleinen verrichtte tussen 1992 en 1995 regelmatig onderzoek op het Vietnamese platteland.
CHINA NU, jaargang 21, nr 1, 1996
[…] steeds een grote rol. De parabel over de meerval en de kikker vertelt hier meer over. (John Kleinen)https://vncarchief.com/2022/05/07/de-chinees-vietnamese-betrekkingen/Drugsbaronnen aan de zuidelijke grensPolitieke betrekkingen tussen China en Birma zijn sinds 1985 […]
LikeLike