Hoeksteen van de Chinese cultuur
Wat vele bezoekers van China zo fascineert, is het eigen Chinese volkskarakter. Dat eigene wat wij waarnemen wijkt in allerlei opzichten van onze vertrouwde westerse cultuurpatronen af. Maar het is niet makkelijk om op dat eigene goed zicht te krijgen, omdat de Chinese samenleving tegelijkertijd een steeds ‘modernere’ aanblik krijgt, steeds meer op onze hedendaagse samenleving gaat lijken. Om naar de Chinese eigenheid op zoek te gaan is het nodig naar China’s cultureel verleden terug te keren, van waaruit we misschien de nog steeds geldende levensvormen van vandaag kunnen begrijpen.
Dit is het eerste deel van een serie van drie artikelen over het Confucianisme.
Het Confucianisme heeft bij de formatie van de Chinese levensvormen een centrale rol gespeeld. In het moderne China, vooral sinds de communistische revolutie, zag het ernaar uit dat China eens en vooral met zijn Confuciaanse verleden had afgerekend.
Dat was zeker de bedoeling van de Maoïstische ideologie, die het Confucianisme tot doelwit van verschillende campagnes heeft gemaakt. Nu, in het post-maoïstische tijdperk, zijn er vele tekenen dat de beoordeling van China’s verleden en van het Confucianisme weer veel positiever is. Ik wil in het nu volgende een paar hoofdtrekken schetsen van het Confucianisme, beginnend met Confucius en zijn tijd, dan de verdere ontwikkelingen van de Confuciaanse leer, en tenslotte de verwerking van het Confuciaanse verleden in het moderne China.
Confucius en zijn tijd
Confucius is de latijnse naam die de Jezuïetenmissionarissen in de 17de eeuw aan China’s grote wijze hebben gegeven. De Chinezen noemen hem Kong Fuzi, ‘Meester Kong’
Hij leefde van 551-479 voor Chr. in wat nu de provincie Shandong in Noord-China is. Zijn graf bevindt zich in het stadje Qufu, waar zich ook de eeuwenoude residentie bevindt van de familie Kong, de afstammelingen van de meester. Confucius stamde af van een oud geslacht dat tot de laagste adelstand behoorde. Hij werkte en leerde aan het hof van een machtige familie van de staat Lu als opvoeder van de zonen van voorname families die de riten en gedragsregels van het adellijke leven moesten leren, naast de voornaamste sporten van die tijd: het boogschieten en het wagenmennen. Zulke leraren en opvoeders, waarvan Confucius er één was, heetten ru en dat is ook de naam die de Chinezen nog steeds aan het Confucianisme geven.
De vrome traditie heeft Confucius met legenden en verzinsel omgeven. Hij zou ook een korte tijd minister van justitie in Lu zijn geweest. De historiciteit van die verhalen is twijfelachtig, maar hun bedoeling is duidelijk: ze leggen de nadruk op Confucius’ voorstellingen van een ideale regering.
Geloofwaardiger is echter de schildering van het zwerversleven dat Confucius heeft geleid nadat hij van het hof van Lu was weggegaan.
Een verhaal dat hem typeert, is dat hij ergens zoek raakte. Zijn discipelen zochten hem overal en vroegen de mensen of zij hun meester niet gezien hadden. Een van die mensen gaf toen een beschrijving van zijn imposante gestalte, en voegde er aan het eind aan toe dat Confucius geheel verloren rondliep ,,als een hond uit een rouwhuis” waar niemand aandacht voor heeft. Toen Confucius de beschrijving hoorde, zei hij van die opmerking:
,,Hoe waar, hoe waar!?”
Een andere keer zei een poortwachter over hem tot zijn leerlingen: Is dat niet die man die weet dat het onmogelijk is en toch maar steeds doorgaat?”
Dit is is eerder de grondtoon van Confucius’ leven, die ons ook bij de kern van zijn leer brengt. In de Lunyu, de verzamelde uitspraken van de meester die zijn leerlingen later bijeenbrachten gewoonlijk de Gesprekken van Confucius genoemd, komen we een kluizenaar tegen die de meester karakteriseert als iemand die zich alsmaar van de ene vorst naar de andere begeeft, en dat in een wereld die er uit ziet alsof er een geweldige overstroming is. Is het dan niet beter om zich helemaal van de wereld terug te trekken? Tekenend is het antwoord van de meester:
,, Met vogels van wilde dieren kan ik niet samenleven. Met wie zou ik samen moeten zijn wanneer het niet dit mensengeslacht is? Als de wereld in orde was, zou ze mij niet nodig hebben om haar te veranderen. ‘
Hier vernemen we duidelijk dat Confucius tot de mensenwereld wil behoren. Dit toegewend zijn tot zijn medemens heeft uitdrukking gekregen in het kernwoord van zijn leer: ren. Er zijn vele definities van dit woord in de Gesprekken van Confucius en andere oude geschriften. Eén ervan luidt heel kernachtig en heel eenvoudig: ,,Ren Dat betekent: mens zijn”.
Dat was ook een woordspeling, want het karakter voor ren is samengesteld uit het teken voor ‘mens’ en het teken voor ‘twee’, en het heeft dezelfde uitspraak als het karakter voor ‘mens’.
Even kernachtig, maar meer inhoudelijk, is de definitie:
,,Ren betekent: anderen liefhebben”
Ikzelf vind de volgende definitie nog het treffendst:
„‚Iemand die ‘ren’ is, brengt de ander in de positie waarin hij zelf zou willen zijn; hij verhelpt de ander tot het succes dat hij voor zichzelf wenst.
Ren betekent dus: medemens zijn, en dat kan op vele manieren worden uitgedrukt.
Mijn leraar Duyvendak vertaalde het met ‘naastenzin’. Maar wat voor vertaling wij ook kiezen, ren houdt in dat de mens niet alleen is op deze wereld, en dat hij alleen temidden van en samen met zijn medemensen mens kan zijn en worden.
De riten
De wereld waarin Confucius leefde werd beheerst door een ander woord dat tekenend was voor aristocratische levensvormen van de tijd: li, de ‘Riten‘. Li heeft in de eerste plaats met religieuze ceremoniën te maken, waarvan er nog vele in zwang waren. Vandaaruit werden de bindende omgangsvormen voor het hele leven afgeleid.
Dit geheel van rituele tradities was volgens de overlevering waartoe Confucius zich ook bekende ingesteld door de stichters van de Zhou-dynastie, die vanaf de 11de eeuw voor Chr. over de Chinese wereld heerste.
De offerriten voor de voorouderverering, voor begrafenissen, voor de godheden van het grondgebied, maar ook het ceremonieel voor de manwording en het huwelijk en voor andere naar ons gevoel eerder wereldse aangelegenheden, ales was tot in de kleinste details vastgelegd. De adelklasse was in en uitgebreid systeem van gedrags- en omgangsvormen gevat, de opvoeding bestond dus uit de inpassing van nieuwe generaties in dit systeem.
Hoe wordt een mens ertoe gebracht om dat wat hij geacht wordt te doen ook werkelijk te willen? Hoe, met andere woorden, kan ren met li worden geharmoniseerd? Door één van zijn discipelen gevraagd wat ren is, antwoordde de meester:
,, Zichzelf overwinnen en terugkeren naar de riten: dat is ren.”
En hij voegde eraan toe dat men niets mag zien, horen, zeggen of doen wat in strijd is met de riten. Maar juist de positive waardering van de rituele vormen bewerkte een herwaardering van die vormen, een bewustwording van de redenen waarom men zich moet conformeren aan de riten. Dat is te zien aan Confucius’ vraag:
,De riten, de riten: is dat alleen maar jade en zijde? De muziek, de muziek: zijn dat alleen maar klokken en trommels?”
Het hele leven is met ritueel doortrokken
Daarom werd in de Confuciaanse school de nadruk gelegd op de leer van de “vijf soorten menselijke betrekkingen’. Als eerste die tussen vorst en onderdaan: de vorst rechtvaardig, de onderdaan loyaal. Dan de relatie tussen vader en zoon: de vader liefhebbend, de zoon gehoorzaam. Ten derde de relatie tussen men en vrouw: de man verantwoordelijk voor de dingen buitenshuis, de vrouw voor die binnenshuis. Als vierde de betrekking tussen oudere en jongere broer: de oudere heeft voorrang boven de jongere. En tenslotte de enige relatie tussen twee gelijken: die tussen vrienden, die door vertrouwen word gekarakteriseerd.
De Hemel dus als ordenend principe, een heel fundamentele voorstelling in de Chinese wereldbeschouwing: persoonlijk en tegelijk onpersoonlijk. De mensenmaatschappij is zo gezien een deel van de natuurlijke orde. De mens, en in het bijzonder de ‘Zoon des Hemels’, dit is de hoogste heerser in de wereld, is medeverantwoordelijk voor de instandhouding van die orde. Hij vormt, om het met een latere uitspraak te ,,een drieheid met Hemel en zeggen
Aarde”.
De opvoeding
Deze idealen moesten in praktijk gebracht worden, en de opvoeding tot de praktijk begon al thuis:
,Eerbied voor de ouders en respect voor de oudere broer zijn het begin van ren”.
Maar daarbovenuit moest de opvoeding voor het optreden in de maatschappij ter hand genomen worden. Hier zien we duidelijk hoe Confucius aristocratisch dacht.
Daarin was hij een kind van zijn tijd. Maar aristocratie werd bij hem tot een nobele levenshouding, en noblesse oblige. De voorbeeldige mens is de ‘vorstenzoon’, de edelman, die het hele leven in zijn rituele dimensies beleeft.
,,Hij treedt op in het publiek alsof hij een geëerde gast ontvangt; hij leidt het volk alsof hij een grote offerceremonie voltrekt.”
De hoogste norm voor de rituele orde in de maatschappij, de hoogste autoriteit waartegenover Confucius zich verantwoordelijk voelde was de Hemel. In de oudste teksten wordt de term ‘de Heer Daarboven’ gebruikt voor wat eigenlijk hetzelfde begrip is. Het woord ‘Hemel’ in deze betekenis heeft dan ook steeds een betekenissfeer behouden die met ons woord God sterke overeenkomsten vertoont. De Hemel werd gezien en ervaren als geordende macht, als hoogste instantie die over het noodlot beschikt. Maar de voorstelling van de Hemel is toch minder persoonlijk dan in onze godsvoorstelling gewoonlijk is. Een passage in de Gesprekken van Confucius werpt daar meer licht op:
,,De Meester sprak: Ik wilde wel dat ik niets meer hoefde te zeggen’.
Daarop zei een discipel: Meester, als gij niets zegt, wat hebben wij dan nog om door te geven?’
De Meester: ‘Spreekt de Hemel soms! En toch nemen de vier seizoenen hun loop, en ontstaan alle levende wezens. Spreekt de Hemel soms!’
De maatschappelijke ordening
De tragiek van Confucius’ leven was dat hij geen heerser kon vinden om zijn ideaal van een geordende wereld te verwerkelijken. In zijn tijd was de Chinese wereld aan het veranderen. Het oude rituele levens- en heerspatroon raakte in verval, omdat er geen centrale autoriteit meer was die het instandhield. Officieel was de Koning van Zhou nog heerser over heel China, maar de werkelijke macht lag bij de zogenaamde leenvorsten, die uiteindelijk met elkaar wedijverden om de alleenheerschappij.
Het enige wat Confucius tenslotte nog kon doen was de oude sacrale en rituele tradities in zijn school te leren en door te geven.
Daardoor is een aantal oude klassieke teksten bewaard gebleven: Het Boek der Liederen en Het Boek der Oorkonden, het mysterieuze Boek der Veranderingen, De Boeken van Riten, en de zogenaamde Lente- en Herfstannalen die de geschiedenis van China van de laatste drie eeuwen vóór Confucius optekenden. Door de Confuciaanse school zijn die oude teksten als grondslag voor het denken over mens en wereld in China van blijvende invloed geweest. Daarom ook wordt Confucius tot op de huidige dag nog geprezen in zijn rol als opvoeder en leraar.
Confucius zag hierin ook zijn eigen rol. ,, Ik geef door en schep niet zelf” zei hij eens.
Maar door te proberen die oude rituele orde door te geven en zo te bewaren, heeft hij toch wat nieuws gedaan: hij heeft er de universele zin van doen uitkomen, van een door de Hemel gewilde, geordende mensenwereld, en van de opdracht aan alle mensen zich van hun medeverantwoordelijkheid voor het scheppen en bewaren van die orde bewust te zijn. Hij heeft zo de kiem gelegd voor een opmerkelijke visie op mens en wereld die in de latere uitwerkingen van zijn leer steeds terugkeert.
Professor R. P. Kramers
CHINA NU, jaargang 13, 1988, nr2