Het Confucianisme, deel 2

Hoeksteen van de Chinese cultuur

Om de structuur van de Chinese samenleving te begrijpen is kennis van het Confucianisme onmisbaar. In een aantal artikelen worden de wortel van het Confucianisme belicht, zowel historisch als maatschappelijk. In dit tweede deel word de ontwikkeling van het Confucianisme na de dood van Confucius tot deze eeuw belicht.

Confucius leefde aan het begin van een tijdperk van politieke en sociale veranderingen. Die veranderingen brachten ook andere geestelijke stromingen met zich mee, die op hun beurt weer reacties opriepen onder de volgelingen van Confucius.
Daar was de school van de Meester Mo, een ingenieur die militaire werktuigen fabriceerde. Niet dat hij vóór oorlog was, integendeel. Hij bouwde een straffe organisatie wier leden overal naar voorschreven model preekten over de domheid van oorlog, over hoe gek het was dat wie een kip van zijn buurman steelt daarvoor zwaar wordt gestraft, maar wie met zijn leger een ander land verovert als held wordt gevierd.
Centraal was de prediking van de ‘egalitaire mensenliefde’, die aangeprezen werd omdat dat het verstandigste is dat een mens kan doen. Voor de volgelingen van Confucius had Meester Mo de grootste minachting, omdat die alleen maar geïnteresseerd waren in duur en ingewikkeld ritueel, en met hun mooie praatjes bij de vorsten klapliepen.
Dan waren er al in Confucius’ tijd kluizenaars die deze boze wereld de rug toekeerden en preekten dat het geen zin had haar te verbeteren. Een zekere Yang Zhu zei dat hij geen haar van zijn lichaam zou offeren om de wereld te redden, want ieder mensenleven heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Dit standpunt is verwant met het taoïsme van Laozi, met hun kritiek op de onwaarachtigheid achter de confucianistische idealen en met hun roep om terug te keren tot de puurheid van de dao, de alnatuur.

Mencius

Tegen zulke opvattingen weerde zich Meester Meng of Mencius, zoals wij hem in het Westen noemen. Deze wijze, later als tweede heilige na Confucius vereerd, leefde en werkte een eeuw na hem. Als rondreizend raadsman verkondigde hij de vorsten de grondslagen van een goede regering.
Voor hem waren ren, medemenselijkheid’ of kortweg liefde,- en yi, ‘de zin voor wat kortweg gerechtigheid, de passend is’, hoogste normen voor een goed regeringsbeleid,
en niet het nutsdenken, de efficiency, waarin de vorsten van die tijd zo waren geinteresseerd. Dat was ook zijn kritiek op Meester Mo, die op grond van een consequent nutsdenken de egalitaire mensenliefde predikte. Mo zei immers dat je de vaders van anderen net zo moest liefhebben als je eigen vader. Mencius’ commentaar: ,, Dan is het resultaat dat je je eigen vader net zo weinig liefhebt als de vaders van anderen”.
Ook de opvatting van Yang Zhu verwierp hij als kras egoïsme en ontoelaatbare anarchie.
Maar van beslissende betekenis voor de latere confucianistische leer was Mencius’ stelling dat alle mensen in de grond goed zijn.
,, Het wezen, de natuur van de mens neigt naar het goede, zoals water van nature naar beneden stroomt”, leerde hij.
Het kwaad komt in de mens door reactie op invloeden van buitenaf, wat hem van terugkeer tot zijn oorspronkelijke natuur afhoudt. De beeldspraak van de Ossenberg maakt op treffende wijze duidelijk wat hij bedoelt:

,,Eens was de Ossenberg dicht bebost.
Maar omdat in de nabijheid een stad lag, werden de bomen geveld om er huizen en paleizen mee te bouwen. Door invloed van het weer kwam er weer nieuwe vegetatie, maar die werd door weidende schapen volledig vernield. De mensen die de berg zien denken dat hij altijd kaal is is geweest, maar dat was toch niet de oorspronkelijke natuur van de berg?”

Hoe moet een mens dan tot zijn oorspronkelijke goede natuur terugkeren? Ergens spreekt Mencius van het voeden van zijn ,,eindeloos grote energie”.
Wat ik hier met levensenergie weergeef is het woord qi, dat ‘lucht, adem’ betekent. Volgens de oude Chinese voorstelling bestonden alle dingen in de wereld uit deze qi, een soort oer-energie van het heelal. Die qi kan een mens voeden door een constante opeenhoping van daden die uit en oprechte levenshouding voortkomen. Maar niet door bewust ‘goed’ te willen doen, zoals het verhaal van de boer ons maant, die op een avond moe maar voldaan van het veld thuiskwam en zei: „,Ik heb het graan helpen groeien”.
Zijn zonen renden naar buiten, en zie: het graan lag er verdord bij, want hij had de aren naar boven getrokken.
De spontane neiging tot het goede wordt door Mencius met het beroemde voorbeeld geillustreerd van wat een mens voelt als hij een kind in een put ziet vallen. Zijn eerste opwelling is het kind te te redden, niet om een beloning van de ouders te krijgen, en ook niet uit angst voor laf aangezien te worden, maar uit zijn diepste medegevoel. ,,Dat is het begin van ren, de liefde”, zegt Mencius,
En zo komen ook de de voor de naaste andere hoofddeugden van de confucianistische leer uit dezelfde oorspronkelijke goedheid van de mens voort: yi, de zin voor wat passend en rechtvaardig is, li, de houding van beleefdheid en bescheidenheid, en zhi, de kennis van goed en kwaad.
Mencius wist dat er maar weinig mensen zijn die het volbrachten om tot hun oorspronkelijke goedheid terug te keren: ,, Er is tussen mens en dier maar een heel klein zei hij, ,, De edele bewaart dat verschil, de gewone mens niet”. Toch kan en moet een mens ernaar blijven streven zijn eigenlijke bestemming te leren kennen en volgen.

Xunzi

Toch vond een andere volgeling van Confucius, weer een eeuw later, Mencius nog te optimistisch. De was Xunzi, Meester Xun, wiens denken om twee redenen van groot belang is geworden voor de confucianistische leer.
Ten eerste ging hij met zijn stelling dat de mens van nature slecht is regelrecht tegen Mencius’ opvatting in. Volgens Xunzi raakt de mens, als hij aan zichzelf wordt overgelaten, hopeloos verstrikt in zijn emoties en reacties en komt er niets van hem terecht. Al het goede zegt hij is ‘aangeleerd* – hij gebruikt hier een woord dat gewoonlijk ‘vals, onecht’ betekent.
Maar voor Xunzi is er ook een uitweg: de mens is vormbaar, hij kan leren, Daarmee heeft Xunzi de nadruk, die al bij Confucius op de opvoeding lag, zeer versterkt. Dat de mens kan leren is voor Xunzi met zijn tweede belangrijke stelling verweven: de hele maatschappij, ja, ook de hele natuur, is doordrongen van het principe van li, het ritueel. Net als Confucius overal de invloed van de Hemel zag zonder dat de Hemel sprak, zo zag Xunzi overal de rituele orde aan het werk: daardoor hebben zelfs zon, maan en sterren hun loop, en wisselen de seizoenen.
Voor Xunzi zijin er ook maar weinigen die in de wereld deze grote rituele orde belichamen. Voor hem waren dat vooral de legendarische eerste koningen, cultuurstichters van de oudheid.

Zij waren het die door hun positie en hun voorbeeld de menselijke cultuur mogelijk maakten.
Het latere Confucianisme is door Xunzi’s ordeleer sterk beinvloed. Maar eerst ging het nog door een diep dal, onder de straffe heerschappij van de beruchte Eerste Keizer, Qin Shi Huangdi, die tegen het eind van de derde eeuw v. Chr. China in zijn greep hield. Daarbij bediende hij zich van de koude machtsfilosofie van de zogenaamde Wetschool die preekte dat een efficiënte regering alleen kan worden bereikt onder een absolute heerser met een volkomen toegewijd machtsapparaat. Gewone burgers moesten niet meer hun wijsheid putten uit oude tradities: als zij iets niet wisten, moesten zij de ambtenaren om opheldering vragen. Oppositie werd dus niet geduld.
Deze keizer is de geschiedenis ingegaan als degene die ,,de heilige boeken heeft verbrand en de geleerden levend heeft begraven -het eerste gebeurde op voorstel van van zijn kanselier, aanhanger van de Wetschool, en het laatste toen hij volgend de overlevering vierhonderd ‘geleerden’ (ru) op een feest uitnodigde en toen levend liet begraven.

Staatsgodsdienst

Onder de hieropvolgende Han-dynastie (+ 200 v. Chr. – 200 n. Chr.) is het Confucianisme tot staatsleer verheven en alle andere leersystemen ketters verklaard. De keizerlijke eredienst en de hele mystiek van het keizerschap werden in die tijd geconsolideerd. De keizer was, naar de oude voorstelling, middelaar tussen Hemel en mens.
Alle menselijke betrekkingen tussen vorst en onderdaan, vader en zoon, man en vrouw, oudere en jongere broer, en vrienden waren in hetzelfde evenwicht als de verhoudingen in de natuur. Dat wil zeggen, als de menselijke betrekkingen werden verstoord, kon de natuur in de war raken: dan sloeg de bliksem in de paleizen in, sneeuwde het in de zomer, en werden schapen met twee koppen geboren. Zo werd de natuur tot een moreel prentenboek, want voor alle uitzonderlijke verschijnselen in de natuur werden gebeurtenissen in de mensenwereld verantwoordelijk gemaakt.

Ook werd de loop van de geschiedenis uit de wisselwerking van oerkrachten van het heelal verklaard. Die kosmische oerkrachten, de zogenaamde ‘vijf elementen’ – hout, aarde, vuur, metaal en water – heersten in opeenvolging over de verschillende tijdperken in de geschiedenis. Zo kon worden verklaard waarom de Hemelse opdracht van het ene keizershuis werd afgenomen en een nieuwe dynastie aan de macht kwam.
Het ordenen, zo prominent bij Xunzi, werd hier in een quasi-wetenschappelijke natuurfilosofie ingevat.
Zo werden voortaan ook de oude confucianistische geschriften uitgelegd. In die tijd ontstond de confucianistische canon: er werd vastgestgeld wat de heilige teksten van de staatsleer waren en wat niet. De heilige boeken of klassieken werden, in navolging van de oude confucianistische school, de leerboeken voor diegenen die ambtenaren in de keizerlijke regering moesten worden.
Hier ligt ook het begin van het zo vermaarde examensysteem, dat tot zijn afschaffing in 1905 de recrutering van model-ambtenaren regelde. De ‘professoren’ van de toenmaals opgerichte keizerlijke hogeschool waren de specialisten in de klassieke boeken. In eindeloze commentaren werd de betekenis van de oude teksten uitgelegd, gegrond op het ordedenken dat mens en natuur omvatte.
In een op deze manier geritualiseerde samenleving had iedereen en alles zijn plaats.
De mens had zich hierin te voegen en moest daartoe opgevoed worden. En dat was, zoals we gezien hebben, ook een erfenis van Xunzi: de mens is beleerbaar, de confucianistische deugden konden worden ingestudeerd. Maar tegelijk met deze sociale discipline, die tot in alle lagen van de bevolking doordrong, werd de holheid en onwaarachtigheid waartoe dit system kon leiden steeds duidelijker.
En zo ontstonden er in de volgende eeuwen weer tegenbewegingen, waarin het zoeken naar waarheid en echtheid zijn inspiratie vond in de oude taoistische filosofie en vooral in de wijsheid van het Boeddhisme dat inmiddels in China was doorgedrongen.

Confucianistische renaissance

Eeuwen later is het pas tot een confucianistische renaissance gekomen. Mencius met zijn leer van de oorspronkelijke goedheid van de mens kwam weer centraal te staan. Het straffe keurslijf van het ritualisme in de Chinese maatschappij werd hierdoor weer meer dragelijk gemaakt.
De pioniers van deze renaissance in de Songdynastie (10e tot 12e eeuw) vonden hun inspiratie opnieuw in de oude klassieken.
Twee kleine teksten kwamen daarbij op een apart voetstuk en vormden samen met de Gesprekken van Confucius en het Boek van Mencius de zogenaamde Vier Boeken. Dat waren de Grote Leer en het Gulden Midden.
Kernstuk van de Grote Leer is het begin van de tekst:
‚‚De weg van de ‘Grote Leer’ bestaat uit de heldere deugd laten schijnen, het volk liefhebben
en pas bij het hoogste goed ophouden”.
Even verder komt de beroemde kettingrede:

Toen de koningen der Oudheid de wereld in orde wilden brengen, Ordenden zij eerst hun staat.
Wilden zij hun staat ordenen, regelden zij eerst hun familie.
Wilden zij hun familie regelen, schoolden zij eerst zichzelf.
Widen zij zichzelf scholen, maakten zij eerst hun hart recht.
Wilden zij hun hart rechmaken, louterden zij eerst hun intenties.
Widen zij hun intenties louteren, vervolmaakten zij eerst hun kennis.
De vervolmaking van kennis bestaat uit het bevatten van de normen van alle dingen.”

Dan gaat de tekst weer in omgekeerde richting door:

Was hun kennis volmaakt, dan waren hun intenties louter.
Waren hun intenties louter,
dan was hun hart recht…

Deze tekst was oorspronkelijk en aanmaning voor de heerser om hem te leren dat er tussen zijn zelfscholing en de vrede die hij in de wereld moet brengen een onlosmakelijke band is. Maar nu werd dit proces van zelfscholing het model voor ieder die een volmaakt en louter mens willen worden.
Dat was niet alleen een morele noodzaak voor de mens, het was, net als Mencius leerde, een terugkeer tot zijn ware bestemming.
Want zo begint de andere tekst, Het Gulden Midden”
“Wat menselijke natuur heet, is opdracht van de Hemel.
Wat de Weg heet, is het beoefenen van de Weg.”
De mens, zo zouden wij zeggen, is ertoe geschapen om de weg van het goede te gaan.
Dat is de opdracht waar hij zijn hele leven aan moet werken.

Maar de belangrijkste grondslag van de confucianistische renaissance lag niet alleen in deze ethiek. Hij lag in een vernieuwde natuurfilosofie, compleet met de Vijf Elementen die in het oude leersysteem al zo belangrijk waren. Ook voor de denkers van de Song-tijd bestond het heelal uit een dynamisch proces, dat gedreven werd door twee oerkrachten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
De ene zijn wij al tegengekomen: de qi, ‘adem, oerenergie’, waaruit alle dingen bestaan. De qi is datgene wat voortdurend beweegt en verandert, en is daarom verantwoordelijk voor alle verscheidenheid van vormen in de wereld, van levenloze materie tot de hoogste vorm van leven, de mens.

Maar er is een ander principe dat deze oerenergie doordringt. Dat is de li, het ‘ordenend principe’, zoals het vaak wordt vertaald. Het is een ander woord dan het woord li dat Xunzi gebruikte om de rituele orde aan te duiden. Dit woord had als oude betekenis de aderen in de jadesteen, die de structuur van de steen aangeven. Net zo werkt het ordenend principe in de qi, en is alle verscheidenheid als één en dezelfde ordenende macht aan het werk zodat het heelal een samenhangend en zinvol geheel is.
Deze ordenende macht werd door de denkers van de confucianistische renaissance gelijkgezet met het eerste beginsel van de leer van Confucius: de ren, het beginsel van de naastenliefde. Het is dus uiteindelijk de liefde die alles zijn zin geeft, want zij dringt in ieder ding, in ieder wezen door. En dat werd voor velen de grote ontdekking: in deze ordenende macht van de liefde is de mens met alles in het heelal verbonden in één groot lichaam. Natuur en ethiek smelten hier samen tot één geheel.
Nu waren de voormannen van deze confucianistische renaissance ook wel nuchter.
Zij wisten van het kwaad in deze wereld, en dat schreven zij toe aan de ‘menselijke begeerten’, zoals het heette. Want net als in het Boeddhisme veroorzaakt begeerte, het zich willen vastklampen aan iets, een tweedeling tussen de mens en alles om hem heen, die het ‘één lichaam zijn met Hemel, Aarde en alle dingen’ in de weg staat.

Zelfscholing bestond voornamelijk uit het streven naar een innerlijk evenwicht van de gevoelens, zodat de mens niet meer door invloeden van buitenaf uit zijn balans gebracht kan worden.
Hoe dit streven naar innerlijk evenwicht, naar louterheid moest geschieden, was onderwerp van eindeloze speculaties. Twee richtingen tekenden zich in de loop van de tijd af: de ene, voorzichtiger, beschouwde het hart wel als zetel van de menselijke geest en heerser over de zintuigen; dat was een oud, algemeen aanvaard geloof. Maar ook het hart kon door slechte qi, minder zuivere oerenergie, van mindere kwaliteit zijn en dus niet als absolute maatstaf gelden voor de kennis van goed en kwaad.
De andere richting zette het menselijk hart met de li, het ordenend principe, en dus ook met ren, liefde, gelijk. Vertrouw op je hart, maak dat louter, en wees dan zeker dat je het goede bereikt en een volkomen mens wordt. Ook dit moet door voortdurend oefenen geschieden. Maar net als bij Mencius bestaat dit oefenen uit een voortdurend handelen, want
Weten (van goed en kwaad) en handelen zijn één”, zei de bekendste meester van deze richting.
De ideeën van de confucianistische renaissance, die ik hierboven heel sumier heb weergegeven, werkten vooral in de kringen van de elite van geleerden en ambtenaren, van hen die een confucianistische scholing hadden genoten. Tot het gewone volk drongen zij alleen in sterk vereenvoudigde vormen door. Maar vele Chinezen van vandaag herinneren zich nog de eerste regel van de zogenaamde Drie-karakter-klassieke, een eerste leerboekje voor kinderen dat wijde verspreiding vond:
,,In oorsprong is de mens van natuur goed”,
waarin wij onmiddelijk de grondstelling van Mencius herkennen. Verder zijn de zogenaamde Huisregels van Zhu Xi, de grote meester van de confucianistische renaissance in de 12e eeuw, heden ten dage nog vaak te vinden in de jaarlijkse volks-almanak die in Hongkong, Taiwan en onder Chinezen buiten China nog steeds wijd verbreid is.
Onder de Manzu-heerschappij (1644-1911) verhardde het geestelijk klimaat. De confucianistische elite kon zich onder vreemde heerschappij niet ontplooien zoals tevoren, en wendde zich steeds meer naar geleerde tekststudies die niet zo gevaarlijk waren om te beoefenen. De formele kant van de confucianistische leer, het ritualisme, werd zo steeds meer tot een groot dwangbuis voor de hele samenleving. Een verzet daartegen moest vroeg of laat wel komen. Het heeft echter tot de twintigste eeuw geduurd voordat onder westerse invloed een nieuw opkomende elite openlijk tegen het verstarde confucianistische erfgoed revolteerde.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s