Machtsstrijd aan het hof van Mao Zedong
De Chinese Communistische Partij (CCP) heeft een romantisch beeld van zichzelf geschapen. Een imago van enthousiaste idealisten die als een hecht vriendenteam het volk voorgingen in de opmars naar een paradijselijke toekomst. Inmiddels is gebleken dat de doelstellingen àl te utopisch waren en de middelen vaak barbaars. Maar hoe gingen deze partijleiders van het eerste uur met elkaar om? Twee voorbeelden uit de vroege jaren van de Volksrepubliek laten zien dat vriendschap van geen belang was in Zhongnanhai, het hof van Mao Zedong.
De leiders aan de top van de CCP waren in de beginjaren van de Volksrepubliek met elkaar verbonden door lange historische verbintenissen. De groep was betrekkelijk klein en men kende elkaar sinds jaren of zelfs decennia. Zhou Enlai en Deng Xiaoping bijvoorbeeld kenden elkaar al uit Frankrijk, waar omstreeks 1920 meer dan duizend werkstudenten met een beurs kwamen studeren. Deng was daar als briliante student van zestien uit Sichuan en Zhou Enlai was de aanvoerder geweest van de studentendemonstraties in Tianjin. In Frankrijk werkten sommigen in de Renaultfabriek en anderen werden geïntroduceerd in de clandestine socialistische kringen in Parijs. Mao Zedong was er niet bij, want hij miste daartoe – toen nog – de contacten en het geld van een beurs.
Hij was wel aanwezig bij de eerste bijeenkomsten van de Chinese Communistische Partij in Shanghai in 1921. Vanaf deze tijd ontstond er een kleine groep die gezamenlijk de oorlog en andere ontberingen hadden doorstaan. Alle ontberingen, overwinningen en verliezen hadden hun onderlinge relaties beklonken. Na de Lange Mars (1934/5) verbleven zij in de eeuwenoude grotwoningen in Yan’an. Hier bestuurden zij een betrekkelijk groot gebied en experimenteerden zij met landhervormingen en volkscampagnes. Mao profileerde zich hier als de onbetwiste leider van de Chinese Communistische Partij.
Deze revolutionaire verbintenissen kwamen ernstig onder druk te staan toen het land moest worden bestuurd vanaf 1949. Hoe moesten al die grootse idealen in de praktijk worden uitgevoerd, en hoe moest men omgaan met andersdenkenden en ogenschijnlijke vijanden? Deze vragen hebben de Partij in al die jaren dat zij het land bestuurden tot op de bodem toe verdeeld, hoewel zij naar de buitenwereld toe de uitstraling van gezamenlijkheid trachtten te bewaren. Soms was dat ondoenlijk en viel er een ‘kameraad’ als een rijpe appel uit de boom.
Tot aan de Culturele Revolutie (1966) bleef de groep ogenschijnlijk intact, maar tijdens deze chaotische tijd viel de hele groep uiteen. Liu Shaoqi, lange tijd de nummer twee van de partij, verhongerde in de gevangenis, Deng Xiaoping viel tweemaal in ongenade, Lin Biao, legerleider en beoogd opvolger van Mao, verdween in de Mongoolse woestijn na een vermeende coup d’état en Zhou Enlai werd dikwijls aangevallen maar hield net het hoofd boven water. In al deze ‘verdwijntrucs’ speelde Mao eer cruciale rol omdat zijn mening een rechtstreekse uitdrukking van de werkelijkheid was geworden. De werkelijkheid leek zich te hebben aangepast aan wat de Voorzitter ervan vond.
Rechts-conservatisme
Twee voorbeelden uit de jaren ’50 laten niet alleen zien dat Mao’s invloed van doorslaggevend belang was maar ook dat er van vriendschapsbanden maar weinig sprake was. Het ging om macht en invloed; en hoe dichter men bij Mao Zedong was hoe meer macht men had, maar ook hoe meer risico! Het eerste voorbeeld betreft de beoogde coup van Gao Gang en Rao Shushi. Gao Gang was als regionale leider uit het noorden naar Peking geroepen na de stichting van de Volksre publiek, toen veel politieke figuren uit de provincies in de hoodstad werden ontboden. In 1953 deed hij samen met Rao Shushi een poging om premier Zhou Enlai en president Liu Shaoqi van hun bevoorrechte positie te stoten. Hun motieven voor deze coup zijn nooit helemaal opgehelderd, maar de partijhistorici hielden het simpelweg op persoonlijk gewin.
Mao’s lijfarts en latere biograaf, Li Zhisui, houdt het erop dat volgens Mao niemand minder dan Stalin erachter zat (die toen al vier maanden dood was, maar Stalin stond voor niets). Volgens Li Zhisui was Mao ook nogal onder de indruk van de seksuele escapades van Gao, maar dat wekte eerder diens bewondering dan misnoegen.
Liu en Zhou namen in het algemeen Partijklassement een gedeelde tweede plaats in na Mao. Gao verweet hen te rechts-conservatief te zijn en trachtte zo Mao te winnen voor zijn plan. We zullen wel nooit meer te weten komen hoe Mao reageerde op zijn plannen, in ieder geval dacht Gao dat hij diens steun genoot. Gedurende een economische conferentie in de zomer van 1953, probeerden Gao en Rao te lobbyen voor steun bij zowel regionale als centrale topleiders, die daar allen bijeen waren. Gao Gang en zijn trawant beoogden dan met de steun van deze leiders terug te komen bij Mao Zedong, die dan het karwei moest afmaken.
Zij slaagden er niet in om de centrale leiders voldoende te overtuigen van Mao’s steun. Wel verkregen zij steun voor hun plan van vier van de zes regionale leiders. Deng Xiaoping en Lin Biao, die hen wellicht best hadden willen steunen, durfden de ommezwaai net niet aan, hoewel ze daarmee evenzeer een risico namen. Wat zou er immers met hen gebeuren wanneer Gao wel in zin opzet slaagde? De aarzelende steun uit het centrale kamp verdampte toen Deng en Chen Yun, de economische denktank van de Partij, de snoodaards verklikten bij de Roerganger. Het is niet onmogelijk dat de steun van de regionale leiders de partijbonzen in Peking juist angst inboezemde omdat deze wel eens, met Gao Gang voorop, een alternatieve leidersgroep konden gaan vormen. Mao bleek Gao niet te steunen, wat direct het einde van de couppoging betekende. Had Gao Gang zijn politiek leider verkeerd begrepen toen hij zijn standpunt polste, of was Mao van gedachten veranderd? Het is ook mogelijk dat Mao, die geen middel onbenut liet om aan het roer te blijven, hem expres op het verkeerde been zette. Volgens Frederic Teiwes, een specialist op het gebied van politieke intriges aan het hof van Mao, had hij Mao waarschijnlijk verkeerd begrepen. Hoe dan ook, Gao Gang pleegde een jaar later zelfmoord.
Kleinburgerlijk fanatisme
Enkele jaren later, tijdens de Lushan-conferentie in 1959, kwam Peng Dehuai ten val. Peng was een echte oude kameraad van Mao en een beproefd militair leider van het Volksbevrijdingsleger. De aanleiding voor de val vormden de ernstige hongersnoden die de Grote Sprong Voorwaarts veroorzaakte. Het échec van de Grote Sprong was waarschijnlijk al bekend bij de partijtop, maar Peng zette Mao persoonlijk te kijk door de Sprong ‘links kleinburgerlijk fanatisme’ te noemen. Ook in dit geval weifelden de andere topleiders, zoals de minister van Buitenlandse Zaken, Chen Yi en Li Xiannian van Financiën, onzeker over de positie die Mao innam in deze kwestie. Dat was ook moeilijk te beoordelen, want Mao gaf toe fouten te hebben gemaakt, maar stelde dat de voordelen van de Sprong toch zwaarder wogen dan de nadelen.
Peng toonde echter aan dat de verliezen veel ernstiger waren dan Mao en de zijnen veronderstelden. Nog had dit geen probleem hoeven zin, want Mao had tijdens het jaar daarvoor zelf gewaarschuwd tegen fanatisme en beloofd persoonlijk verantwoordelijk te zullen zijn wanneer de Sprong zou mislukken.
Maar het pakte anders uit. Mao kreeg een discrete persoonlijke brief van zijn oude vriend Peng Dehuai. In plaats van de kritiek series te nemen of desnoods te negeren, maakte Mao er een ideologisch issue van met politieke consequenties voor of hemzelf óf Peng. Hij verweet Peng bij de ‘rechts-opportunistische kliek’ te horen. Hij dreigde toen al (in de Culturele Revolutie zou hij dat dreigement herhalen) de Partij te verlaten om zelf opnieuw een leger te formeren en een boerenrevolutie te ontketenen. Zhou Enlai en Liu Shaoqi gingen direct pal achter Mao staan, omdat zij vreesden voor de toekomst van de CP wanneer Mao gezichtsverlies zou leiden.
Toch zou twee jaar later, toen de hongersnood die volgde op de Grote Sprong zijn tol van circa veertig miljoen slachtoffers opeiste, de politieke toekomst van Mao en de CCP in zin geheel aan een zijden draadje hangen.
Toen was de nood namelijk zó hoog dat deze niet meer genegeerd kon worden en werd de kritiek door alle topleiders (Zhou Enlai, Liu Shaoqi, Chen Yun en Deng Xiaoping, destijds secretaris-generaal van de Partij) gezamenlijk gepresenteerd. Mao’s active rol in de landspolitiek verdween meer en meer naar de achtergrond. De Culturele Revolutie kan gezien worden als de bewerkstelliging van Mao’s dreigementen en dus als een nieuwe revolutie tegen de rest van de Partijtop: behalve Chen Yun, die zich op tijd in een ziekenhuis terugtrok om ‘uit zicht’ te zijn, kwamen alle bovenstaande criticasters in de problemen. Chen Yun heeft later verklaard, nádat Mao dood was, dat Mao ‘een groot leider van het Chinese volk zou zin geweest als hij in 1956 was overleden’.
Mummelend aan het zwembad Deze twee affaires tonen aan dat de topleiders alleen durfden te reageren op een verandering van gezichtspunt of aanpassing van de onderlinge verhoudingen als zij zeker waren van Mao’s opinie. Bovendien was Mao bliikbaar zelfs in het eerste decennium van de Volksrepubliek in staat om, eventueel alleen, hooggeplaatste leiders naar huis te sturen. Bij een val van een leider werd in eerste instantie de beschuldiging ‘uitgeprobeerd’ om het slachtoffer een eventuele comeback mogelijk te maken en om zijn steun te peilen. Wanneer de steun onverwacht groot zou zijn kon de aanstichter misschien zijn eigen positie nog redden. Gao Gang kon dat, zoals bleek, niet. Wanneer het slachtoffer daarna echt in ongenade viel, viel hij diep en werden hem ernstige misdaden verweten. Een simpele provocatie was voldoende om te struikelen, waarna een beerput van grotendeels verzonnen misdaden werd uitgestort over het hoofd van de oude strijdmakker.
Er bestonden verscheidene facties binnen de Partij die elkaar in evenwicht zouden moeten houden. Dikwijls is aangenomen, bijvoorbeeld door de opsteller van dit model van evenwichtige facties, Andrew Nathan, dat de facties intact bleven tot aan de Culturele Revolutie. Toen blies Mao de samenhang uiteindelijk op, omdat het hem hinderde in zin ambities.
Maar de aanval tegen Peng Dehuai laat eigenlijk zien dat van een weloverwogen debat tussen facties binnen de Partij helemaal geen sprake was. De eerder genoemde Frederic Teiwes meent dat de affaire van Gao Gang aantoont dat ideologie en politiek in 1953 al ondergeschikt waren aan machtsspelletjes en dat Mao Zedong daarin het eerste en het laatste woord had.
De positie van Mao Zedong zelf was sinds 1949 onbereikbaar en daarom ook geen inzet van machtsstrijd. Het ging voornamelijk om de relatieve hiërarchie onder Mao en diens gunst.
Later, tijdens de Culturele Revolutie, kwam daar nog de kwestie van de opvolging van Mao bij. De vermeende opvolger was tevens tweede in de Parti-hierarchie. Zo dicht bij het vuur te zitten was warm, maar tevens levensgevaarlijk. Zowel Liu Shaoqi als Lin Biao werden verzwolgen in de vlammen. Om politiek in leven te blijven was het noodzakelik de correcte lijn, dat was de lijn van Mao, te volgen. Maar dit was niet gemakkelijk want Mao zette zijn discipelen soms expres op het verkeerde been. Hij was noch consequent noch betrouwbaar en besliste al naar gelang het hem uitkwam volgens ideologische normen of politieke belangen, vriendschap of machtswellust.
Mao Zedongs rol in de politieke machtsstrijd was altiid van cruciaal belang en hij alleen kon het opnemen tegen de rest van de Partijtop. Zo kwam hij echter steeds meer in een politiek isolement, en moest het dagelijkse regeren van het land aan anderen overlaten. De partijtop wist soms niet wat zijn positie was, hetgeen het besluitvormingsproces verlamde. Na de catastrofale hongersnood van 1960-62 was zijn contact met zijn medeleiders zó schijnheilig geworden dat hij een nieuwe revolutie ontketende tegen de Partijtop, met name tegen Liu Shaoqi. Mao Zedong werd tijdens de Culturele Revolutie de personificatie van het ideologische gelijk. Sommigen, onder wie de Bende van Vier onder leiding van zin eigen vrouw Jiang Qing, werden daarin roomser dan de paus. Uiteindelijk was het instituut Mao Zedong losgezongen van de man, die, volgens zijn lijfarts Li Zhisui, eenzaam mummelend aan de rand van het zwembad achterbleef.
Mao was geobsedeerd door macht, ofwel door de angst die te verliezen. Hij was onbetrouwbaar, zoals Peng Dehuai ervoer, en miste elke vorm van vriendschap, zodat hij beproefde kameraden en metgezellen, zoals Liu Shaoqi en Lin Biao, na decennia van soms dagelijkse samenwerking kon verraden. ledereen wist dat de politieke werkelijkheid Mao Zedong als een schaduw volgde, maar slechts een enkeling, zoals Zhou Enlai, was in staat om zich al die lange jaren te koesteren in die schaduw.
David Engelhard
CHINA NU, jaargang 24, najaar 1999