Tempels van de democratie

Buurtfeesten, economische relaties en maatschappelijke structuren

In de maatschappij van het traditionele China namen tempels een zeer prominente plaats in. Feitelijk vormden ze het middelpunt van de belangrijkste sociale, politieke en economische structuren. In landen waar de Chinese gemeenschap haar oudste gewoontes heeft mogen behouden, zoals bijvoorbeeld in Taiwan, zijn tempels of kleinere altaren nog altijd op elke straathoek te vinden. In de Volksrepubliek China zijn tempels nauwelijks bewaard gebleven na de beeldenstorm van de Culturele Revolutie; de indeling van de maatschappij is navenant veranderd.

Oude tempels behoren tot de meest indrukwekkende toeristische trekpleisters die China momenteel te bieden heeft. De rijke ornamenten en kleurige constructies van deze heilige plaatsen worden van oudsher omgeven door bomen binnen de muren van een ruime tempelhof. Tegenwoordig klinkt slechts zelden nog het regelmatig klakken van de ‘houten vis’, het maatgevend percussie-instrument tijdens de soms urenlange recitatie-sessies van de taoisten. De taoisten zelf zijn nauwelijks nog herkenbaar aanwezig – in hun plaats klinken de vreemde tongen van toeristen en het geklik van buitenlandse camera’s.

Hoewel in China langzamerhand de religie lijkt terug te keren, zoals onder andere word geillustreerd door de groeiende schare aanhangers van de Falun Gong (de ‘sekte’ die onlangs werd verboden, zie China Nu 2/99, pp. 27-28: “Spirituele revolutie vanuit Amerika”), blijven paradoxaal genoeg de grote heiligdommen, zoals in Peking bijvoorbeeld de tempels van de Hemel (tiantan), of van de Zon (ritan), slechts populair bij bezoekers van buiten. De redenen daarvoor zijn eigenlijk even schrijnend als veelzeggend.

De keizer versus de massa

In het keizerlijke China waren de bovengenoemde grote tempels bepaald niet bestemd voor het ‘gemene volk’. Integendeel, de grote massa was zelfs niet eens welkom in deze heiligdommen. Ze waren uitsluitend bedoeld voor de grote, jaarlijks terugkerende riten van de confucianistische staatsreligie. De keizer had als ‘Zoon des Hemels’ de taak om op strikt vastgestelde dagen van de maankalender offers te brengen aan de verschillende (kosmologische) delen van het rijk die corresponderen met de vif windrichtingen (in China werd het centrum als de vijfde ‘windrichting’ beschouwd): zon in het oosten, maan in het westen, heel in het zuiden, aarde in het noorden en de mythische voorouders in het midden. Om deze laatste (de mens als het centrum van alle dingen) heengebouwd was en is in Peking nog altijd de Verboden Stad. Vanuit dit centrale complex werden alle delen van China bestuurd – en wanneer men de huidige regeringszetel Zhongnanhai beschouwt als een dependance van de Verboden Stad, dan gaat dit nog altijd op.

Als de Verboden Stad uitdrukking geeft aan de aloude Chinese gewoonte om overheidspolitiek en kosmologie (of zelfs religie) met elkaar te verbinden, dan is de verdwijning van de honderden taoistische en boeddhistische tempels een teken dat het plaatselijke gezag ook is uitgestorven. Ooit had elke wijk tenminste een tempel, net als elk dorp en zelfs het kleinste gehucht. Deze heilige plaatsen waren de hoogste, mooiste en meestbezochte gebouwen van de omgeving. De gemeenschap kwam er samen: verschillende gilden hielden er hun bieenkomsten, evenals de talloze andere verenigingen en de oude mensen die er in de schaduw van de bomen hun dagen in elkaars gezelschap sleten.

In tegenstelling tot de Europese kerken en kathedralen waren de Chinese tempels publiek bezit en werden dan ook niet onderhouden door priesters of andere geestelijken, maar door toegewijde leken uit de buurt. Dit is niet zo merkwaardig, want het was ook deze gemeenschap die in de eerste plaats bepaald had dat er een tempel gebouwd most worden en welke godheden er op hun altaren zouden resideren. De plaatselijke gemeenschap bekostigde de gehele tempel, van de eenvoudigste baksteen tot het meest prachtige beeldhouwwerk.

Voor bijzonder grote bijdragen of op opvallend mooie elementen van de tempel, zoals het hoofdaltaar, bestond er voor de donateur(s) de mogelijkheid om een signering achter te laten die de gulle gever vermelde, de hoogte van het bedrag en de datum.

Zo is in bepaalde gevallen nog altijd vrij nauwkeurig te achterhalen hoe en wanneer de tempel tot stand is gekomen: ‘de inwoners van wiik zus of zo doneerden tien zilverlingen op die en die datum’.

Iedereen kon zijn bezoeken aan de tempel zelf vaststellen en men was dan ook niet afhankelijk van eventuele wekelijkse erediensten voor de aanwezige goden. Slechts op de enkele dagen dat de kalender dit voorschreef organiseerde de gemeenschap grootse heilige feesten, tijdens welke de betreffende godheid veel aandacht kreeg in de vorm van rituelen en offergaven.

Sommige van die feesten, zoals voor bepaalde zeegoden die populair waren (en nog altijd zin) in de vissershavens van zuidoostelijk China, werden slechts eenmaal in zeven jaar georganiseerd. Bij elke van deze zeldzame gelegenheden was het de beurt aan een ander gilde of wijkcomité om de organisatie van het tempelfeest dat jaar op zich te nemen, en de rest van de gemeenschap tot voldoende bijdragen te stimuleren. Zo word voor de Wangye (demonische zeegoden) in de grotere vissershavens van Taiwan eenmaal in de zeven jaar een reusachtig zeewaardig houten schip geofferd door het – met al het schitterende houtsnijwerk en de minutieuze beschildering – in brand te steken.

Aan een dergelijke organisatiestructuur waren niet alleen religieuze aspecten verbonden. Ook de economie bloeide dankzij het leven in de tempels. Nog altijd zijn bijvoorbeeld in Taiwan de meeste restauranties te vinden in de buurt van grote tempels, en op tempelfeesten zijn de straten rondom de tempel geheel gevuld met eetstalletjes, kermisattracties en andere winstgevende ondernemingen. Timmerlieden waren niet aleen belangrijk voor de bouw van de tempels zelf, maar moesten bijvoorbeeld de bovengenoemde offerschepen construeren.

Al met al vormde de tempel het centrum van een complexe structur die zich uitstrekte over onderling zeer verschillende gebieden als onderwijs, transport, theater, geneeskunde, lokale militia, enzovoort. Aan het hoofd van deze structur stonden de elkaar afwisselende gilden en verenigingen die aldus omvangrijke maatschappelijke sectoren overkoepelden. Deze structuur was belangrijker dan die van het keizerrijk dat werd bestuurd vanwit de verre hoofdstad. Als het ging om dagelijkse beslissingen en adequaat optreden bij vele problemen, waren het de locale structuren die het best aan de behoeften van het volk tegemoet kwamen. Welke omvang dit systeem in zijn uiterste consequentie had wordt duidelijk wanneer men de relaties bekijkt die de tempels onderling verbonden.

Tempelrijken verwoest

Een tempel was zeker geen op zichzelf stand bouwwerk dat uitsluitend door ad hoc beslissingen tot stand kwam. In alle nederzettingen hadden de neergestreken migranten hun eigen cultus meegenomen: de godheid uit de streek waarvandaan zij ooit waren vertrokken. Bij hun vertrek naar de nieuwe wereld hadden de migranten een potje met as uit de grote wierookbrander van de tempel in hun omgeving meegenomen. Deze as zou de basis vormen voor de cultus die op de nieuwe locatie werd ingesteld. Na verloop van tijd ontstond op dergelijke wijze een heel netwerk van aan elkaar verwante tempels, de zogenaamde ‘tempelrijken’. Wie deel uitmaakte van zo een tempelrijk, had enerzijds verplichtingen naar de verschillende verwante aftakkingen van het rijk, maar kende anderzijds grote voordelen op bijvoorbeeld economisch gebied. De vertakkingen van de tempelrijken lopen tot in Indonesie en andere locaties buiten China waar zich grote Chinese gemeenschappen bevinden.

Inmiddels is van deze tempelrijken nauwelijks nog iets over. De stormachtige jaren van de Culturele Revolutie hebben lang genoeg geduurd om vrijwel alle tempels van de tempelrijken te vernietigen. Slechts een klein aantal is overgebleven, met name in de rurale streken van Zuid- en Zuidoost-China. Wat in de steden nog rest zijn de grote keizerlijke paleizen en de weinige tempels die de keizer ten dienst stonden, naast een enkel boeddhistisch klooster. De talloze taoistische tempels die ooit overal gestaan moeten hebben zijn ofwel afgebroken, ofwel in gebruik genomen als gaarkeuken (zoals de Zheng Yi-tempel in Peking), als abortuskliniek (zoals de schitterende tempel van de stadsgod in Xi’an, die nog later in gebruik is genomen als marktplaats), of als woonhuis; in oude buurten vindt men nog vaak dergeliike gebouwen, slecht onderhouden, met doorgebroken muren en slordig gemetselde schuurties daar tegenaan. Van de ooit zo machtige en levendige tempel van de Koningin Moeder van het Westen (Xi Wang Mu), genaamd ‘Pantao gong’ is slechts nog een stenen pilaar met inscripties over, gedragen door een mythische schildpad. Deze pilaar staat aan de rand van een nieuwbouwwijk in Peking die ‘Pantao gong’ wordt genoemd.

Hoe groot de verwoesting van de Culturele Revolutie is geweest, laat zich alleen maar raden. Oude schriftelijke bronnen die ons een nauwkeurig beeld kunnen schetsen van het Chinese religieuze landschap tot aan de eerste helft van deze eeuw zin schaars en bieden slechts een fragmentarisch overzicht. Het weinige material dat echter over tempels geschreven is, leidt tot de fascinerende conclusie dat alleen al een stad als Peking omstreeks de vroege jaren van de Chinese Republiek (omstreeks de eerste twee decennia van deze eeuw) meer dan 900 grotere en kleinere kloosters en tempels telde. Minder voorzichtige schattingen komen zelfs op ruimschoots duizend tempels.

Einde van Chinese democratie

Een van de meest schrijnende voorbeelden van de repressieve communistische politiek ten aanzien van het religieuze erfgoed van China is het verhaal van de Dongyue miao (‘Tempel van de Oostelijke Piek’) in Peking, niet ver van het metrostation ChaoYang Men. Deze tempel die onder andere was gewijd aan de ‘Grote Keizerlijke Voorouder van de Oostelijke Piek’ (de god van de zonsopgang en, tout court, het leven) werd op last van de keizer gebouwd in de veertiende eeuw. Hoewel de officiele politiek in die periode het taoisme ook al niet goed was gezind, bestaat het vermoeden dat de roep om deze tempel vanuit het volk zo sterk was geworden dat de confucianistische overheid er niet meer omheen kon de bouw te subsidièren. De verhalen uit die tijd over de beeldhouwwerken zin lyrisch: enorme godenbeelden bedekt met dikke lagen goud en zilver.

Sinds de bouw van deze tempel is ze altijd bij uitstek de tempel van het volk geweest, met de vele locale organisaties en beroepsverenigingen die aan haar waren verbonden. Het is bekend dat deze tempel tot 1964, het jaar waarin hij voor het publiek werd gesloten en als zodanig ophield te bestaan, onder andere met het ‘Klooster van de Witte Wolk’ in Peking en met de eerdergenoemde Pantao gong nauwe banden onderhield. In feite vervulde ze de functie van algemeen hoofdkwartier voor de verenigingen van de hele hoofdstad.

Een dermate belangrijke tempel was weliswaar een doorn in het oog van de Pekingse overheden sinds de communistische ‘Bevrijding’, maar just door haar gewichtige positie durfde men het niet aan de tempel op de gebruikelijke wijze met de grond gelijk te maken. Na enig wikken en wegen besloot men het gebouw in te richten als hoofdkwartier van de Openbare Ordediensten van Peking, zo kon men de tempel tegelijkertijd sluiten en toch intact laten.

Pas sinds korte tijd zin de politieburelen verwijderd uit de tempel, en sinds april van dit jaar is de tempel heropend in de nieuwe, nog onschuldigere hoedanigheid van Museum voor Volksnijverheid. De langdurige sluiting van de tempel is inmiddels toereikend geweest om de lokale verenigingsstructuren te doen verdwijnen, en nu er een museum is ingericht, waarvoor men gewoon moet betalen en binnen de paden blijven, is het ontplooien van religieuze activiteiten feitelijk onmogelijk geworden. Deze tempel zal nooit meer dan een toeristische attractie worden.

Zo is in China een einde gekomen aan wat het ‘Chinese democratische alternatief genoemd zou kunnen worden: kleine lokale gemeenschappen die min of meer zelfbestuur kenden, maar wel degelijk verbonden waren aan hun naaste en zelfs verre omgeving. Terwijl Marx de religie had afgedaan als ‘opium voor het volk’, en daarmee de latere marxisten in staat stelde om de traditionele godscultus te vervangen door een persoonlijkheidscultus, slaagde Mao Zedong erin (misschien onbewust) om het Chinese volk niet alleen haar goden te ontnemen, maar erger nog: de zeggenschap over zichzelf.

Mark Meulenbeld

CHINA NU, jaargang 24, 1999 najaar

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s