Wie herinnert zich haar niet: Jiang Qing, de vrouw van Mao, tijdens de Culturele Revolutie zwaaiend met het Rode Boekje, juichende Rode Gardisten rondom, verkondigster van Mao’s woord. En later: Mao’s weduwe, eerst onder vuur genomen in de pers, en vervolgens te schande gezet tijdens het geruchtmakende proces tegen de Bende van Vier. Ze leed een bewogen leven, leverde een voortdurende, vaak tevergeefse, persoonlijke strijd om erkenning en macht, die haar uiteindelijk in de gevangenis deed belanden. Geruchten dat ze ernstig ziek is doen vermoeden dat haar leven ten einde loopt. Het juiste moment voor een terugblik op haar leven.
Over de herkomst en vroege jeugd van Jiang Qing bestaat veel onduidelijkheid. Ook op het politieke toneel was ze een onbekende, tot op een dag in het najaar van 1940, toen ze een vergadering van belangrijke Chinese Communistische leiders binnenstapte en de verzamelde heren mededeelde dat de voorzitter (Mao Zedong) en zij besloten hadden samen te wonen. Mao had geen keus dan, wat tot dan toe in Yan’ an publiek geheim was geweest, nu officieel te bevestigen. Zonder twijfel was dit een moment van persoonlijke zege voor Jiang Qing, maar als politiek debuut was het geen succes. De vergadering moest weliswaar instemmen, maar deed dit alleen onder de voorwaarde dat ze politiek niet actief werd en op de achtergrond zou blijven.
Aan haar politieke opvattingen of inzichten werd geen waarde gehecht, en haar eventele ambities in die richting werden niet op prijs gesteld. Anders dan vrouwen als Deng Yingchao (echtgenote van Zhou Enlai) of Kang Keqing (echtgenote van Zhu De) was Jiang Qing geen politiek activiste van het eerste uur en kan ze niet bogen op een eigen noemenswaardig politiek verleden. De vraag rijst dan ook wat Jiang Qing naar Yan’an, en in Mao’s armen dreef, en hoe ze erin slaagde vanuit haar positie als ‘mevrouw Mao’ een politieke machtspositie te verwerven.
Theaterschool
Voor een antwoord op de eerste vraag moeten we terug naar het Shanghai van de jaren dertig, en verder nog, naar Jinan (in Shandong) in de jaren twintig. Samen met haar moeder woonde Jiang Qing, toen Luan Shumeng geheten, in bij haar grootvader, en bezocht de plaatselijke lagere school.
Tiidens haar schooltiid overleed haar moeder. Haar grootvader nam de zorg over Shumeng op zich en gaf haar een nieuwe naam: Li Yunhe. Onder deze naam trad ze in 1929 op 15-jarige leeftijd toe tot de Provinciale Experimentele Theater Academie van Shandong, en ontving zo haar eerste formele toneelscholing. Directeur van de theateracademie was Chao Taimo, dramaturg en tevens decaan van de Qingdao Universiteit. Hoe het Yunhe op de academie verging is niet bekend, maar in 1933 (ze was toen 19) verliet ze deze, nam de trein naar Qingdao, en meldde zich onder een nieuwe naam: Li Qingyun, als studente bij Chao Taimo. Via hem kreeg ze een baantje aan de Universiteits Bibliotheek. Of ze er ooit daadwerkelijk gestudeerd heeft is niet bekend, maar wel werd ze een regelmatige bezoeker aan huize Chao. Via hem kwam ze voor het eerst in contact met de Communistische Partij. Ook ontmoette ze er in 1934 de filmregisseur Shi Dongshan it Shanghai. Ze kreeg hem zover dat hij haar meenam naar Shanghai; het witte doek lokte.
Lan Ping
Onder weer een nieuwe naam: Lan Ping, begon ze in Shanghai haar carrière als figurante bij de Tian Tung Filmmaatschappij.
Als actrice had ze vooralsnog geen succes. Wel vond ze er na enkele maanden een echtgenoot: Tang Na, scriptschrijver, regisseur en acteur. Toen de Tian Tung filmmaatschappij later dat jaar werd gesloten werd ze, wellicht via Tang Na, ingehuurd door de Lian Hua Filmmaatschappij. In de loop van 1936 en 1937 speelde ze daar rollen in diverse films, en niet zonder succes.
Allereerst een bijrol in een van de ‘Nationale Defensie Films’ ten tijde van de Japanse opmars, en later een hoofdrol in de film Wang Lao Wu. Die eerste hoofdrol was tevens haar laatste. Wel speelde ze nog een bijrol in Lian Hua’s Symphonie, in een van de vier korte films waaruit deze film was samengesteld.
Tegen het eind van 1937 groeide de Japanse dreiging en de binnenlandse onrust, en de filmindustrie wankelde. Lan Ping sloot zich achtereenvolgens aan bij diverse theatergezelschappen van linkse signatuur, die in die tijd werden opgericht om verzet tegen de Japanners te propageren. Maar de zeer ambitieuze Lan Ping kreeg niet de erkenning die ze meende te verdienen, en haar diverse pogingen om toch hoofdrollen te mogen vertolken leverden haar weinig meer op dan de afkeer van haar collega’s, en conflicten met de toneel- en filmleiding. Met de linkse filmstudio’s, die onder de Japanse dreiging telkens westelijker trokken, kwam Lan Ping via Wuhan in Chongqing terecht. Na weer een conflict nam ze haar ontslag en reisde naar Xian, waar ze zich waarschijnlijk heeft aangesloten bij een groep recruten die eind 1939 in Yan’an aankwam.
Madame Mao
In Yan’an zat niemand op de komst van Lan Ping te wachten. De plaatselijke filmstudio werd geleid door twee ex-collega’s uit Shanghai met wie ze op weinig goede voet stond, als niet-partijlid maakte ze geen kans toegelaten te worden tot de partijschool. Lan Ping besloot contact te zoeken met een man die, ook in latere jaren een belangrijke steun en toeverlaat zal blijken: Kang Sheng, toenmalig hoofd van de Communistische Geheime Politie. Afkomstig uit hetzelfde district als Jiang Qing (Lan Ping) voelde hij zich verplicht haar de helpende hand te bieden. Via hem werd Lan Ping regie-assistente aan het Lu Xun Institut voor de Kunst. Op een dag vroeg in 1940 bracht Mao Zedong een bezoek aan dit instituut en hield en lezing. Ook Lan Ping zat in de zaal, en tot ieders verbazing stond ze aan het einde van zijn lezing op en stelde een vraag rechtstreeks aan Mao. Na deze eerste ‘kennismaking’ werd ze een regelmatig bezoeker aan huis bij Mao, die op dat moment alleen woonde.
Nadat officieel bekend werd dat Mao en Lan Ping samenleefden werd het enige tijd stil rond Lan Ping. Niet in de laatste plaats dankzij druk vanuit de Partij bleef ze op het politieke toneel op de achtergrond. Wel werd ze partijlid, en nam een nieuwe naam aan: Jiang Qing. In het voorjaar van 1941 kregen Mao en Jiang Qing een dochter: Li Na, en enkele jaren later een tweede: Mao Mao. Tot aan de Communistische machtsovername in 1949 werd Jiang Qing echter niet erkend als de echtgenote van Mao. Officieel was Mao nog getrouwd met He Zuchen, zijn tweede vrouw, die hem vergezeld had tijdens de Lange Mars en daarna om gezondheidsredenen in de Sovjetunie verbleef.
Met de communistische zege zag Jiang Oing de tijd rijp om zich naast Mao een positie van belang aan te meten, zij het op eigen titel in de enige sector waar ze thuis was: de film- en theaterwereld. Vanaf 1946 nam ze zitting in diverse advies- en controle-organen die binnen de Partij op het gebied van film actief waren. Er zijn aanwijzingen dat ze slecht overweg kon met collega’s in deze organen en in de kunstwereld in het algemeen. Een duidelijke klap in haar gezicht was, dat ze niet uitgenodigd werd voor de oprichtingsbijeenkomst van de Chinese Federatie van Literatuur en Kunstkringen in 1949. Maar aan ‘Madame Mao’ kan men niet zomaar voorbij. Vanuit haar positie opende ze in 1950-’51 de aanval op een tweetal films. Eerst op de film Inside Story of the Qing Court, en daarna met meer succes op Het leven van Wu Xun, die felle discussies deed ontbranden, maar pas verboden werd nadat Mao persoonlijk door middel van een redactioneel in het Volksdagblad de film karakteriseerde als bourgeois en reactionair. Jiang Qing’s zege was maar schijn: alle culturele topmensen kwamen ongeschonden door deze affaire heen. Alleen Jiang Qing verloor al haar officiele posities. In de daaropvolgende zeven jaar verdween Jiang Oing geheel it het openbare leven.
Kritiek
Er brak een tijd aan van politieke en economische hervormingen en conflicten, waarin culturele vraagstukken wat op de achtergrond raakten. Het was de tijd van de Grote Sprong Voorwaarts en de oprichting van Volkscommunes. Geen politiek van onverdeeld succes voor Mao, die zich genoodzaakt zag zijn radicale beleid terug te draaien. Hij dreigde zijn greep op het leiderschap te verliezen en werd in 1959 als voorzitter van de Partij vervangen door Liu Shaoqi. In datzelfde jaar werd Minister van Defensie Peng Dehuai, die al openlijk kritiek had geleverd op Mao’s beleid, ontslagen en vervangen door Lin Biao. Peng’s kritiek en ontslag deden veel stof opwaaien en vormden een directe aanleiding tot grootschalige rebellie in journalistieke, literaire en kunstkringen. Stukken als Hai Jui presenteert petities en Hai Jui uit dienst ontslagen waren weinig verhulde kritiek aan Mao’s adres. In 1962 bereikte de kritiek een hoogtepunt.
Maar Mao’s persoonlijke prestige was groot en samen met Jiang Qing opende hij de tegenaanval. In 1963 verscheen Jiang Oing voor het eerst weer naast Mao in het openbaar, ter gelegenheid van de ontvangst van de familie Soekarno. De openlijke kritiek verstomde, maar achter de schermen ontbrandde en felle machtsstriid waaraan Jiang Qing haar culturele steentje bijdroeg.
Vanaf eind 1963 legde ze zich toe op de hervorming van het traditionele Chinese theater, te beginnen bij het Beijing Opera Gezelschap Nummer 1. Zonder de verantwoordelijke leiding van het gezelschap erin te kennen, gaf ze de acteurs opdracht over te schakelen op eigentijdse revolutionaire thema’s. Met onder de arm scripts als Vonk tussen het riet, De rode lantaarn, Het Rode Vrouwen Detachement en Sajiabing ging ze naast opera-, ook balletgezelschappen en orkesten af. De diverse culturele kopstukken, waaronder Peng Zhen, burgemeester van Beijing, verzetten zich met hand en tand tegen haar directieven. Ze wist zich echter gesteund door Mao, en er volgden zuiveringen binnen het Ministerie van Cultuur.
Jiang Qing zat intussen niet stil. In Shanghai zocht ze de jonge literaire criticus Yao Wenyuan op en hielp hem met het schrijven van een kritisch literair artikel, getiteld: Over het nieuwe historische toneelstuk ‘Hai Jui uit de dienst ontslagen’, dat op 10 november 1965 in het literaire Shanghaise tijdschrift Wen Hui Bao verscheen. Het artikel was een openliike aanval op Peng Zhen, die inmiddels hoofd was van de eerder dat iaar opgerichte Groep van Viif, verantwoordelijk voor de Culturele Revolutie. Na fel verzet werd de groep vroeg in 1966 ontbonden en vervangen door een nieuwe. Daarin nam ook Jiang Qing zitting. Vanaf dat moment werd Jiang Qing een politieke factor van betekenis.
Culturele Revolutie
In 1966 ging met hulp van de in dat jaar opgerichte Rode Gardisten, de Culturele Revolutie van start. Liu Shaoqi en Deng Xiaoping werden uit hun invloedriike posities verdreven, en Mao nam andermaal het roer in handen. Later, tijdens het proces tegen de ‘Bende van Vier’, zou blijken dat Jiang Oing persoonlijk nauw betrokken was bij de vervolging van Liu en zijn vrouw Wang Guangmei. Intussen rees Jiang Qing’s ster.
Ze ontving en gaf talloze toespraken voor Rode Gardisten die uit alle delen van China naar Beijing stroomden. De chaos en agressie die loskwamen dreigden uit te groeien tot een burgeroorlog. De weerstand tegen de Rode Gardisten groeide, en deze kwamen zich herhaaldelijk bij haar beklagen.
Toen maakte ze een ernstige fout met het volgende advies aan het adres van de Rode Gardisten: ,, Val aan met woorden, verdedig met wapens”.
Daarop gingen de Rode Gardisten zich op grote schaal bewapenen, legerdepôts werden geplunderd, en er dreigde een golf van geweld. In een poging haar oproep te ontkrachten werd een verbod op het gebruik van vuurwapens afgekondigd en volgden live-uitzendingen van processen tegen wapendieven, -bezitters en gebruikers. Jiang Qing zelf verdween enkele maanden van het toneel. Maar op de schouders van de Rode Gardisten was ze tot een zelfstandige politieke kracht uitgegroeid een symbool van verzet tegen de gevestigde orde. In augustus keerde ze terug met een toespraak ter verdediging van het leger, en met honderdduizenden tegelijk werden de jonge intellectuelen naar het platteland gestuurd en vervangen door arbeiders.
Jiang Qing’s rol was voorlopig gespeeld, maar had haar geen windeieren gelegd: in 1969 werd ze benoemd tot lid van het. Politbureau.
Mao’s opvolger
Eind 1969 lijkt Lin Biao’s positie als opvolger van Mao bezegeld. Maar een jaar later viel de eenheid uiteen. Hij werd beschuldid van samenzwering tegen Mao, en tijdens een vluchtpoging naar de Sovjetunie stortte zijn vliegtuig neer in Mongolie. Zijn opvolger werd Hua Guofeng, aanvankelijk door Mao ingeschakeld om de Lin Biao affaire te onderzoeken. Hij zou later een aanvaardbaar compromisfiguur blijken in een zich steeds duideliker aftekende machtsstrijd rond Mao’s opvolging tussen enerziids Jiang Qing en haar trouwe medestanders Yao Wenyuan, Zhang Chungiao en Wang Hongwen (de Bende van Vier), en anderzijds Zhou Enlai en zijn beschermeling Deng Xiaoping.
Vanaf 1971 groeiden Mao en Jiang Qing uit elkaar. Mao’s gezondheid verslechterde en hij trok zich terug naar Changsha. Tot grote ergernis van Jiang Qing c.s. benoemde Mao in 1974 Deng Xiaoping tot eerste vicepremier. Dit besluit was aanleiding tot en directe confrontatie tussen Jiang Oing en Deng tijdens een vergadering van het politbureau. Jiang Qing’s pogingen Mao op andere gedachten te brengen waren tevergeefs. In een poging Deng c.s. in discrediet te brengen werd in 1975 een nieuwe campagne tegen ‘rechts’ gelanceerd.
In januari 1976 stierf Zhou Enlai. Op 4 april van dat jaar verzamelden zich vele duizenden mensen op het Tian An’menplein in Beijing om hem te herdenken. Het hele plein werd beplakt en behangen met gedichten en uitspraken ter ere van hem.
Die nacht werd van hogerhand opdracht gegeven alles te verwiideren. De reactie de volgende ochtend was hevig. Er ontstonden rellen en er vielen slachtoffers. De verantwoordelijkheid werd op Deng geschoven en hij werd uit zijn functie ontheven. De publieke reactie hierop was er een van irritatie en later van apathie. Even leek het of Jiang Oing c.s. vaster dan ooit in het zadel zaten.
Maar in oktober van dat jaar, binnen een maand na het overlijden van Mao, keerden de overige leden van het politbureau zich tegen ‘De Vier’. Inclusief Jiang Qing werden ze gearresteerd.
Schuldig
Vanaf het moment van haar arrestatie werd in de pers de aanval geopend op Jiang Qing. In de periode 1976-’77 werden talloze verhalen gepubliceerd over haar extravagante levensstijl, en haar literaire en kunstzinnige smaak werden op de korrel genomen. Er gingen geruchten als zou ze een pruik dragen en gepoogd hebben zich in de rechtszaal uit te kleden. Sommige beschuldigingen waren ronduit belachelijk, maar gingen er bij het grote publiek in als zoete koek.
Interessanter zijn de gegevens die tijdens de hoorzittingen in 1980 aan het licht kwamen over de politieke activiteiten van Jiang Qing. Zo bleken de uit de Culturele Revolutie welbekende muurkranten in veel gevallen minder spontaan te zijn geweest dan men had willen doen voorkomen. Enkele van de meest geruchtmakende bleken van bovenaf gestuurd als middel in de strijd aan de top. Ook werd de Bende beschuldigd van een ‘coupe-poging’, direct na Mao’s overlijden: ze zouden een groot aantal provincie-hoofden hebben benaderd met de order direct aan hen te rapporteren, in een poging Hua Guofeng en het Centraal Comite buitenspel te zetten. Voor zover het Jiang Qing persoonlijk betrof werd duidelijk dat ze haar politieke macht bij herhaling misbruikt had om niet alleen politieke rivalen, maar ook persoonlijke vijanden uit te schakelen, te vervolgen, of te vermoorden. Omringd door een kleine groep handlangers, en met Mao als beschermheer, leverde ze een niets en niemand ontziende strijd om de macht, die veel slachtoffers opleverde, maar uiteindelijk faalde.
Op 25 januari 1981 luidde het vonnis: doodstraf voor Jiang Qing met twee jaar uitstel. Aan het einde van deze twee jaar werd dit omgezet tot levenslang. Toen werd het stil rond haar persoon, tot in het najaar 1987. Er gingen geruchten als zou ze uit de gevangenis naar elders zijn overgebracht en ernstig ziek zijn. Dit doet vermoeden dat haar dagen zijn geteld.
Joke ter Weele
China nu, jaargang 13, 1988. nr 1